zaterdag 14 maart 2020

Nationaal symbool

Inhuldiging van Wilhelmina, koningin der Nederlanden op 6 september 1898. Nicolaas van der Waay, 1899.

In vergelijking met de op grootgrondbezit gebaseerde macht van de adel elders in Europa stelde die van de adel in het kleine Nederland rond 1900 weinig voor. Alhoewel adellijke personen, naast  de kapitaalkrachtigere leden van het patriciaat, nog wel veelvuldig zitting hadden in bestuursorganen, diende de stand vooral als decor voor het koninklijk hof.  Ileen Montijn vertelt in 'Leven op stand' over het onderscheid  tussen niet-adellijke ‘aanzienlijken’ en de aristocratie vanaf de tweede helft van de 19-de eeuw.

Het grootste deel van de adel was pas na 1815 door koning Willem I in die stand verheven, omdat van de oude adel - die bij de Bataafse revolutie in 1795 officieel was afgeschaft - nog maar enkele tientallen families waren overgebleven. Deze laatste werden door de koning opnieuw erkend.

Voor de nieuwe adellijke families was het criterium dat zij moesten behoren tot het ‘patriciaat’, dat wil zeggen de regenten. Dit werd gedefinieerd als families waarvan minstens drie generaties vóór 1795 hoge functies hadden bekleed: in de vroedschappen van de stemhebbende steden van de Republiek, of in de Haagse regeringscolleges.

In de praktijk bestond de Nederlandse bovenlaag nu dus uit twee delen: de getitelde adel en de rest die, bij gebrek aan een betere term, dan maar ‘patriciaat’ werd genoemd. Vanaf 1848, toen de adel geen bijzondere positie in het landsbestuur meer innam, zaten zij gelijkwaardig naast elkaar in de regering, het parlement en alle mogelijke besturen. Niet dat er onbeperkte vermenging plaatsvond; de adel trouwde bij voorkeur onderling, leefde gemiddeld op grotere voet en verkeerde meer aan het hof.

Henriëtte van de Poll

De vader van Henriëtte van de Poll werd bij KB van 20 mei 1875 in de Nederlandse adel verheven. Hierdoor werd Henriëtte op 22 jarige leeftijd jonkvrouw. En mede daardoor kon zij vijf jaar later als hofdame  tot de hofhouding van Koningin Emma toetreden. Ik heb geluisterd naar 'Vertel dit toch aan niemand. Leven aan het hof' van Dorine Hermans en Daniela Hooghiemstra. In het eerste deel van het boek komt Henriëtte ruimschoots aan het woord door middel van de brieven die zij bijna dagelijks aan haar familieleden schreef. Je hoort over de gekte van Willem III, de koning zonder macht. En vooral over Emma, die alles volgens protocol, zoals het hoort, wil laten verlopen. Het is een hol leven dat adellijk wil zijn, maar toch een zweem van brave burgerlijkheid moest ophouden om als symbool van nationale eenheid staande te blijven.



Koningin Emma, Prinses Wilhelmina en Koning Willem III
geportretteerd als burgerlijk gezinnetje
De positie van het koninklijk wordt door Jan Bank en Maarten van Buuren in '1900. Hoogtij van burgerlijke cultuur' als volgt verwoord:

Willem iii, de eerste vorst die in 1849 zijn regering moest delen met een volwaardig parlement, had zich ondanks zijn voorliefde voor de regeerstijl van een eigenmachtige ‘landsvader’ weten te schikken in de nieuwe grondwet. De overlevingskansen van de Oranje-dynastie waren evenwel op een andere wijze verkleind: door de voortijdige dood van de twee prinsen en troonopvolgers Willem (1879) en Alexander (1884). Willem iii was na het overlijden van Sophie van Würtemberg (1877) op 61-jarige leeftijd hertrouwd met opnieuw een Duitse prinses, Emma von Waldeck-Pyrmont, 20 jaar oud. Zij baarde hem in 1880 een dochter, Wilhelmina, die na de dood van Alexander de enige troonopvolgster werd.  Toen de koning in 1890 stierf, moest zijn weduwe als regentes het achttal jaren overbruggen tot aan de meerderjarigheid van haar dochter. 

Koningin Emma en Prinses Wilhelmina
Koningin Emma was voor alles plichtsgetrouw. Een kamerheer die haar na 1900 terzijde stond, M.I. Pauw van Wieldrecht, stelde vast dat het hof in Den Haag dankzij het fatsoenlijk en waardig optreden van de regentes een van de meest zedige was geworden in Europa. De keerzijde daarvan was een zekere saaiheid en een stijf protocol.

De vernederlandsing van het hof kwam pregnant tot uitdrukking in de terugdringing van de hoftaal, het Frans, ten gunste van de landstaal. Koningin Emma heeft zich bovendien met haar dochter overal in den lande laten zien. Ze reisden getweeën en stelselmatig de provinciehoofdsteden in het noorden, oosten en zuiden af en namen, nu het moderne spoorwegnet de beweeglijkheid vergroot had, de kans waar om de monarchie op een nationale schaal zichtbaar te maken. Hun bezoek was overal voornamelijk symbolisch van aard, maar dat was ook juist de nieuwe expressie van een koningschap in constitutionele begrenzingen. ‘Het beeld van een jong koninginnetje met hangend haar, tezamen met haar moeder, werd een dierbaar gekoesterde herinnering, werd als het ware met een scherpe naald in het nationale geheugen geëtst.’