woensdag 10 april 2019

De trein van de vooruitgang

@Cyprian Koskielniak
De filosoof Alexis de Tocqueville mijmerde in 1840 al over de ‘eigenaardige zwaarmoedigheid die kenmerkend is voor welvarende democratische volkeren’. De verklaring ligt er volgens Tocqueville in dat geluk in onze welvarende maatschappij altijd net aan de horizon lonkt, maar terugdeinst naarmate we dichterbij komen. Mensen zijn ‘dicht genoeg om de verlokkingen te zien, maar te ver om ervan te genieten; en voordat ze de vruchten ervan geproefd hebben, gaan ze dood’. De hoop op voortdurende verbetering is een uitvinding van de moderne tijd. Denk aan alle moderne luxe waarvan wij genieten, zoals airconditioning, elektrische verlichting, wasmachines en smartphones. Onze voorouders hadden er nog nooit van gehoord, maar precies daarom verlangden ze er ook niet naar. In de statische samenlevingen van voor de moderniteit, waar elke generatie vooral heel hard op de voorgaande leek, bestond dat vooruitgangsgeloof niet. Waren onze voorouders, met het weinige wat ze hadden, misschien even gelukkig als wij anno 2019? Natuurlijk, ze werden geteisterd door vreselijke ziekten en oorlogen, waardoor ze gemiddeld niet ouder dan vijfendertig jaar. werden. Daar staat echter tegenover dat ze in kleine, hechte en overzichtelijke gemeenschappen leefden. En dat ze geen rusteloos verlangen hadden naar steeds meer en steeds beter.
De cultuurpessimist Paul Verhaeghe stelt het nog scherper: ‘Nooit had de westerse mens het zo goed, nooit voelde hij zich zo slecht.’ In dat geval zijn we niet gewoon op dezelfde plek gebleven, maar bolden we zelfs achteruit. Dan waren we beter nooit op de trein van de vooruitgang gesprongen. Zoals de psycholoog Barry Schwartz sarcastisch opmerkte: ‘Heb medelijden met die arme rijke mensen.’ Moeten we de Aziaten en Afrikanen waarschuwen dat economische ontwikkeling vergeefse moeite is? Moeten we de zogenaamde gelukzoekers, die lijf en leden wagen om in West-Europa te geraken, terug naar hun land van herkomst sturen, gewoon voor hun eigen bestwil?
Ik denk dat de zwartkijkers er helemaal naast zitten.
En dat laatste, dat zwartkijken nergens voor nodig is, maakt Vlaams filosoof en scepticus Maarten Boudry in het boek 'Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat' op overtuigende wijze duidelijk. Het gaat over armoede, racisme, kindersterfte, democratie, maatschappelijke ongelijkheid, geluk, vrijheid en neoliberalisme, immigratie, religie, de islam. Allerlei zaken waar pessimisten ware horrorverhalen over weten te vertellen. Dat het allemaal voor verbetering vatbaar is klopt, maar alle doemprofetieën zijn onzin. Het gaat juist steeds beter. En als wij als mensen er aan blijven werken zal het nog mooier worden.
Ik word blij van deze positieve visie op het leven en de mens. Geen emotioneel nostalgisch terugverlangen naar een verleden dat nooit heeft bestaan, maar het omarmen van de toekomst met de moderne techniek en middelen die we als mensen onszelf ter beschikking hebben gesteld.

Vanzelfsprekend besteedt Boudry ook ruim aandacht aan de klimaatverandering. Dat de opwarming verontrustend is en door menselijk toedoen is veroorzaakt is evident. Maar ook hier weer geen sentimentaliteit.
Er bestond nooit enige harmonieuze natuurlijke orde voor de komst van de mens, in het universum noch op onze planeet. De aarde is een woest en onherbergzaam oord waar levende organismen onophoudelijk worden blootgesteld aan ziekten, parasieten, vernieling, roofdieren en natuurgeweld. Als zij onze ‘Moeder’ is, zoals ecologisten haar liefdevol noemen, dan een moeder die zich al 3,5 miljard jaar – sinds het ontstaan van het leven zelf – schuldig maakt aan kindermishandeling en -verwaarlozing. Bijna alle organismen die op aarde leven, balanceren voortdurend op de rand van de vernietiging, omdat ze zich tegen de natuur moeten beschermen en tegen elkaar. Evolutie door natuurlijke selectie, die al het leven op aarde voortbracht, is een genadeloze doodsmachine die organismen vermaalt en vernietigt, generatie na generatie.
De oplossing  wordt gevonden in de nieuwe groene wind die er al enkele jaren waait, het ecomodernisme.
Ecomodernisten onderschrijven de belangrijkste doelstellingen en bezorgdheden van de groene beweging, namelijk milieubescherming en natuurbehoud. In tegenstelling tot de traditionele groenen zijn ze echter vooruitgangsdenkers, die de moderniteit voluit omarmen. Ze vertrouwen op het menselijk vernuft om technologische oplossingen te bedenken voor onze milieuproblemen, en ze geloven ook in beproefde liberale principes als vrije markten en eigendomsrechten. 

zaterdag 6 april 2019

Indépendance Cha Cha

Toen de jaren 60 begonnen was ik 6 net naar de lagere school. Op de foto rechts zal ik een jaar of 15 of 16 zijn geweest aan het eind van dat veelomvattende decennium.

"Het was het decennium van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging, van Martin Luther King en Malcolm X; van de moord op John Fitzgerald Kennedy; van Mao in China, Soeharto in Indonesië, Chroetsjov in de Sovjet-Unie, Castro in Cuba. Afrika werd gedekoloniseerd, de Berlijnse Muur gebouwd. En natuurlijk was daar het Amsterdam van 'kabouter' Roel van Duijn, het Italië van de cineast Pasolini en


het Frankrijk van femme fatale 'BB'. Joeri Gagarin was de eerste in de ruimte, Neil Armstrong de eerste op de maan. Er waren de Koude en de Zesdaagse Oorlog, er was Vietnam.

Bob Dylan zong: 'The Times They Are a-Changin'.'

Want het was ook het tijdsgewricht van de vrije seks met de minirok als ultiem bewijs van emancipatie; van secularisatie, van schijt aan het gezag, van lsd en 'langharig werkschuw tuig'; van baas in eigen buik en het nakende einde van het industriële tijdperk in welvaartsstaten vol onblusbaar consumentenverlangen. De kleuren-tv is van 1967." (Volkskrant 16-03-2018)

In het boek van Geert Buelens, 'De jaren zestig, een cultuurgeschiedenis', wordt daar in een fijn leesbare stijl over geschreven en wel zo'n 1400 pagina's lang. Ik lees nu over 1960 en de ontwikkelingen in Afrika, dekolonisatie en de muziek die daaruit voortkwam. Een fragment over het nummer 'Indépendance Cha Cha'.

Dat betekende  echter niet dat ze  gedoemd waren onpersoonlijke ‘internationale’ kunst te maken of Europese kunst met  een zogenaamd  exotische inslag.  De  interessantste  artiesten exploreerden de verschillende manieren waarop de zwarte cultuur  zich  sinds  de tijd van  de slavenhandel over  de wereld  had verspreid.  ‘Indépendance Cha Cha’ van African  Jazz, de Afrikaanse hit van 1960, illustreert concreet hoe dat ging. De naam  van deze Congolese supergroep rond Joseph Kabasele (ook bekend als Le Grand Kallé) was in het Engels  – conform  de taal  die ook in de Franstalige  wereld in toenemende  mate  met ‘cool’ en jeugdcultuur geassocieerd werd. Voor Afrikanen was het  ook  de taal van  de door hen bijzonder gerespecteerde jazzmuzikanten. De jazz gold  al sinds de jaren twintig als de zwarte  amusementsmuziek bij uitstek; op voornamelijk  Europese instrumenten gingen  Afrikaanse ritmes de wereld rond  en zo kon  een zwarte muzikant als Louis Armstrong wereldwijd faam  en respect oogsten. Dat wilden zij  vanzelfsprekend ook. De titel en het ritme  van het  lied illustreerden dan weer  dat  ook de Spaanse koloniale geschiedenis grote  gevolgen had voor de ontwikkeling van de populaire muziek. In  de  naoorlogse  jaren waren vooral  de Cubaanse son (in  Congo rumba genoemd),  de  mambo  en  de chachacha immens populair.  ‘Everybody Loves to  Cha Cha Cha’ heette  de hit die  Sam Cooke in 1959 had  gescoord en  dat gold  inderdaad  lang niet alleen  voor de Amerikaanse jeugd. Ook in Afrika was men  er gek op. Deze ‘Indépendance  Cha Cha’  had  natuurlijk een  enorme symbolische  betekenis  – met  dit lied werd de  onafhankelijkheid gevierd, met een  titel deels in de taal van de kolonisator en  een tekst afwisselend in het Kikongo, Tshiluba en Lingala.21 Naam, titel, tekst  en muziek illustreerden hoezeer deze  moderne  Afrikaanse cultuur een mengvorm  was die – anders dan  de beat, rock en  popmuziek die  op  hun beurt  de wereld  veroverden  in deze periode – niet  zozeer Anglo-Amerikaans  was maar  een  mix van Afrikaanse, Afro-­Cubaanse en  Afro-Amerikaanse elementen.
Hier  manifesteerde zich een internationale, in  belangrijke maar niet exclusieve  mate zwarte populaire cultuur die zijn faam dankte aan  ontwikkelingen  in steden als New Orleans, New  York, Parijs,  Havana en  Leopoldstad. De veeltaligheid  van het lied was geheel  conform de Afrikaanse realiteit. Waar Europa na  1945 grotendeels etnisch gezuiverd  was  of meertalige gebieden als België  in  een niet-aflatende strijd verwikkeld bleven over taal  en cultuur, stond deze Afrikaanse popmuziek  symbool voor de internationale en  culturele solidariteit met  alle landen van wat  later de  Black  Atlantic  zou worden genoemd,  dat gebied aan beide kanten  van de Atlantische Oceaan  waarvan  de  geschiedenis bepaald is door de slavenhandel en dat door wederzijdse culturele beïnvloeding een enorme stempel  heeft gedrukt  op de hedendaagse cultuur.


Indépendance Cha Cha Kabasselé African Jazz 1960

Bij het boek is ook een website, met tientallen liedjes, films en filmfragmenten, en Achter de Schermen. Ongetwijfeld zullen er nog meer blogs volgen over deze boeiende jaren, dit boek biedt volop inspiratie daarvoor.

woensdag 3 april 2019

Zwartmagisch toverproza



De titel van dit blog, ´zwartmagisch toverproza´, heb ik geleend van de site van VPRO Boeken, waar het debuut van Imogen Hermes Gowar, ´De meermin en de courtisane´ getipt wordt. 
Het is een meeslepend historisch verhaal in 18de-eeuws Londen. Van een luxe bordeel naar het huishouden van een succesvol, maar eenzaam, koopman. Over vrouwen die ondanks alles een weg naar zelfstandigheid bevechten. En steeds weer de, vermeende of toch wel echte, alle levenskracht verslindende zeemeermin.


Het moment dat de koopman mijnheer Hannock kennismaakt met de zeemeermin.


‘Heb je soms een trapje? Ik wil even een kijkje nemen.’ 
    ‘…viel geleidelijk iedere kerel op dit schip ten prooi aan een soort zwartgalligheid, een diep verdriet. Alsof bij ons allemaal de ingewanden waren verwijderd, leeggehaald als bij een vis. Alle warmte en wezenlijks was uit ons verdwenen.’ Kapitein Jones is terug naar de ingang gelopen en blijft staan naast een dunne straal zonlicht die naar binnen kruipt. Hij draait weer zijn hoed in zijn handen. ‘Hoe moet je het beschrijven als je het nog nooit hebt gevoeld?’ zegt hij zacht. Misschien praat hij in zichzelf, maar niettemin wil hij gehoord worden, want plotseling klinkt zijn stem schril en dwingend. ‘Het is alsof er geen liefde meer in je heerst. De rusteloosheid. Niemand keek elkaar meer in de ogen. Niemand sprak of zong. Alsof iedereen op het schip plotseling wist dat ergens op de wereld een grote liefde wachtte, maar dat de wereld te groot was om die ooit te kunnen vinden.’ 
    ‘Ik wist niet dat je zo’n dichterlijke natuur had,’ zegt mijnheer Hancock. Hij sleept een leeg tonnetje naar het vat, stapt erop en kijkt naar beneden. 
    Het water beweegt. In deze donkere ruimte lijkt het wel zwart. Afgezien van het mica dat er als sterren doorheen prikt. Eerst denkt hij: Er zit niets in. Mijn vrouw had gelijk. Ik ben bedot. Dan rijst het water met een zucht en vormen zich glanzende regenbogen op het koper. Hij ziet haar. Ze is ondefinieerbaar, maar er bestaat geen twijfel dat ze er is. Ze lijkt op een school golvende, glinsterende kleine visjes, een grote massa die steeds van vorm verandert, een denkend wezen. Af en toe ontwaart hij haar armen en dan weer haar golvende haren. Hij ziet haar zilveren staart opzij bewegen. Gedurende vele minuten blijft hij boven het water hangen terwijl zij zucht en zich wentelt.
Aanvulling 20 oktober 2019

Een zeemens in Leiden

Bespreking van de zogenaamde zeemens 
die in het 17e-eeuwse Leiden is ontleed

Het is ergens in het midden van de 17e eeuw, zo rond het jaar 1635, dat een van meerdere handelsschepen van de West-Indische Compagnie zich voor de kust van Brazilië bevindt. Plotseling ziet een van de kooplieden een vreemd wezen langs het schip zwemmen. Hij roept de andere mannen erbij en wijst enthousiast naar het water. ‘Een zeemens!’ roept hij. Alle andere mannen snellen zich naar de reling en kijken overboord. Ja, als ze elkaar verdringen en langs de wijzende vinger kijken, zien ze inderdaad een wezen zwemmen. Het is best groot, ongeveer zo groot als een mens. Het wezen heeft vreemde, menselijke handen, maar wel met stevige vliezen tussen de vingers. Dat moet zeker een zeemens zijn! De kooplieden pakken hun haken en netten erbij, en proberen het wezen direct aan boord te krijgen. En het lukt ze…

Verder lezen op Neerlandistiek