zondag 29 maart 2020

Een lawine van taal


Nog steeds ben ik erg tevreden met m'n Kobo Plus abonnement. Het zet aan tot het proberen van boeken, die ik niet zo gauw zou aanschaffen. Zoals de debuutroman van Abdelkader Benali. Ik had nog nooit wat van hem gelezen en dat werd toch eens tijd, want dat debuut schreef hij op 21-jarige leeftijd in 1996.
'Bruiloft aan zee' heb ik gedownload als audioboek, het wordt voorgelezen door Francis Broekhuijsen.  Even wist ik niet wat me overkwam, hoe moet ik luisteren, is dit serieus? Een lawine van taal leek over me heen te komen. Boeiend om gehoord te hebben, maar niet om me door het hele boek mee te nemen. Maar dat geeft niet, de kennismaking was toch plezierig.
Een fragment uit een recensie in NRC van oktober 1996:

Abdelkader Benali in 2012
door  Bernadet Boorsma
Hij schrijft zoals een mixer mixt. Tradities, genres, oosters, westers, hij gooit alles door elkaar en roert het tot een borrelende melting pot van stijlen. Flarden Berbers of Arabisch of een gruwzame vertaling uit het Engels ('bij de weg') of jargon van het Internet, voor hen zijn er klaarblijkelijk geen vloekende taalregisters. Als een oude Marokkaanse dorpsverteller is hij, op het babbelzieke af, maar met de tekstverwerker als kampvuur.
***
Een soortgelijke verwarring wekt Benali's taal, dat amalgaam van eigen makelij. Hij kauwt op elk woord, hij proeft en geniet, dat blijkt uit alles, het plezier spat er vanaf. Hij vertelt verhalen ook gerust een tweede keer, alsof je nog van niets weet, en verlustigt zich in zijn botsende taalregisters. Hij doet lekker wat niet hoort, kortom, en dat is leuk. Maar soms is lastig uit te maken of hij echt heeft bedoeld wat hij doet. Ik twijfel wel eens of een scène vol gekeuvel schilderachtig Marokkaans is, orale verteltraditie, of gewoon mislukt.

vrijdag 27 maart 2020

Pyongyang in Osdorp

Serveerster in een Noord-Koreaans restaurant in Amsterdam, 2012 ANP - KOEN VAN WEEL

Wat een bijzonder boek is 'Honden huilen niet' van Anne Moraal. Het is waar en niet waar, verzonnen en toch ook weer echt gebeurd. Zoals de schrijfster de Noord-Koreaanse Jin-kyoung over haar leven in Nederland, na terugkeer in Pyongyang laat vertellen. Ze fabuleert zo eerlijk als ze maar kan. Het audioboek leest ze zelf voor, een verademing eens een keer geen gepolijste stem te horen, maar wat past alles goed bij elkaar.

Fragmenten van  het interview met Anne Moraal in Het Parool:

'Koreanen zijn net gewone mensen'

Ze heeft lang gedacht: wie ben ik om hierover te schrijven? "Culturele toe-eigening, precies. Ik ben geen echte Noord-­Korea-expert, het is niet mijn verhaal." Maar nadat ze in de krant een artikel had gelezen over het Noord-Koreaanse restaurant Pyongyang in Osdorp, waarvoor in 2012 negen personeelsleden inclusief 52 dozen kostuums en potten en pannen naar Nederland werden overgevlogen, liet het idee voor een roman de Amsterdamse Anne Moraal niet meer los.
~~
In het begin is Moraal ook achter de gang van zaken in het echte restaurant Pyongyang aan geweest. "Maar daar verloor ik me in. Uiteindelijk is mijn boek echt fictie, het is een roman. Het moesten wel personages zijn zoals ík ze neerzet. Als toneel, gebaseerd op feiten.
~~
Non-fictie had misschien voor haar als journalist meer voor de hand gelegen. Non-fictie is nu ook heel populair. "Veel verhalen van nu zijn autobiografisch. Daar worden ook heel goede boeken in geschreven. Maar soms mis ik de verhalen waar ik zelf zo van hou. Ik moest mijn research over Noord-Korea bij het schrijven ook weer loslaten. Om het verhaal te kunnen vertellen wat ík wilde vertellen: over gevoel en hoe verschillende mensen daarmee omgaan.

woensdag 25 maart 2020

Wenen anno 1913


Stefan Zweig is een van de tientallen figuranten in Het laatste gouden jaar. Nog meer 1913 van de Duitse journalist Florian Illies (1971). Het is een vervolg op zijn drie jaar geleden verschenen bestseller 1913, Het laatste gouden jaar van de twintigste eeuw. Opnieuw brengt Illies op grond van een mix aan dagboekfragmenten, memoires, (auto)biografieën en krantenberichten dat vreedzame jaar voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog in kaart. Dat lukt hem evengoed als in het eerste deel, al is de formule enigszins sleets geworden. Want eigenlijk heb je na één zo’n fragmentarisch boek behoefte aan iets structurelers, zoals De duizelingwekkende jaren van Philipp Blom, waarmee je het fragmentarische in een groter geheel kunt plaatsen.
NRC, Michel Krielaars, 13 maart 2020

Ik lees nu in het eerste '1913-boek' en alhoewel ik pas in de maand februari ben, is m'n enthousiasme al groot. 'De duizelingwekkende jaren' het boek van Phillipp Blom staat centraal in de Oriëntatiecursus cultuurwetenschappen en de fragmenten uit 1913 zijn veelzijdige aanvullingen. 

En nu 'op naar Wenen, het hoofdkantoor van de moderne tijd anno 1913'.



Hier woedden de gevechten rond het onbewuste, de dromen, de nieuwe muziek, het nieuwe kijken, het nieuwe bouwen, de nieuwe logica, de nieuwe moraal. [  ]

Judith und Holofernes, Gustav Klimt 1901

Gustav Klimt en Egon Schiele

De tekeningen van de twee, waarvan de lijnen zich zo sensueel langs de grens tussen pornografie en nieuwe zakelijkheid bewegen, waren de koortscurve van 'de meest erotische stad ter wereld', zoals Lou Andreas-Salomé Wenen destijds ervoer. Waren de vrouwen in Klimts schilderijen altijd gehuld in een gouden ornamentiek, in zijn tekeningen belijnde hij de lichamen met een onnavolgbare contour die altijd licht golvend over het blad loopt als haar dat op de schouders valt. Egon Schiele ging nog een stuk verder in zijn verkenning van het lichaam - het zijn gepijnigde, hoogst gespannen, gemartelde lichamen die hij in zijn greep probeert te krijgen, in verwrongen houdingen, niet zozeer erotisch, maar vooral seksueel. Waar je bij Klimt zachte huid ziet, lopen bij Schiele zenuwen en pezen in het oog, waar bij Klimt vloeit, rekt en verdraait het lijf zich bij Schiele. Waar de vrouw bij Klimt lokt, choqueert ze bij Schiele (en natuurlijk is Schiele de grootste kunstenaar van de twee).




Frau in schwarzen Strümpfen, Egon Schiele, 1913

maandag 23 maart 2020

Leidse puzzeltocht

Ik heb alle drie 'Leidse' thrillers van Jeroen Windmeijer gelezen dan wel beluisterd. 'Het Pauluslabyrint' heb ik me afgelopen week laten voorlezen door Louis van Beek.

Het allerleukste van dit en de  twee andere boeken is dat ik zo fijn meeloop door Leiden, van elke genoemde straat, steeg, hofje weet ik waar het is. Een ware 'memory lane'.
Een verrassende hoofdrol is in 'Het Pauluslabyrint' weggelegd voor de Hartebrugkerk, van alle Leidse kerken toch wel het meest de 'mijne'. Mei 2019 heb ik deze foto's van de zogenaamde 'Coelikerk' of beter 'Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen' kerk gemaakt.

Wat betreft verhaal, spanning, plot vond ik dit boek de minste van het trio. De  hoofdpersoon maakt een net te ongeloofwaardige puzzeltocht door Leiden, de aanwijzingen die hij krijgt vergen een encyclopedisch kennis van oude oosterse religies, maar dan kan hij net op tijd even googlen of heeft een toevallige passant de kennis paraat. Ondanks dat het hele boek afgeluisterd, want ik wilde toch wel weten hoe de vork in de steel stak.

zondag 22 maart 2020

Altlerchenfelder Kirche


Ik ben voor het eerst alleen in een kerk. Enkel langs de ramen van de linkerzijbeuk valt er licht naar binnen, en legt zich, dun verspreid, als een stoflaag, over de banken, wanden, zuilen en vloer. Hierbinnen verovert me eenzelfde droefheid als bij het winterlandschap, Woldgate Woods van David Hockney, dat ik maanden geleden  in Centre Pompidou zag. Ik voel de sneeuw weer in me optrekken, maar deze keer ontbloot zich onder de sneeuw een kring van steen. Bodemverschuiving. Het is een harder vallen. Op het tongewelf boven de zijbeuken is een plafond van desolaat blauwe sterrenhemel geschilderd. Naar boven kijken is godverlaten alleen zijn met de diepte van die kleur. Als ik om me heen kijk, sta ik midden in een massa gewelddadig naast elkaar geplaatste patronen op de wanden, de zuilen, de vloerkleden, overal. Bloemen. Krullen. Bladmotieven. Goud. Arabeske vormen. Elke hoek, nis, de hele oppervlakte van het interieur is ermee versierd. Tegelijk is de veelheid zo uitnodigend dat ik erin lijk op te lossen.


Een fragment uit het boek 'Waagstukken' van Charlotte Van den Broeck. De schrijfster is in de Alterchenfelder Kirche in Wenen en ervaart het door de architect Eduard van der Nüll ontworpen interieur.
Over dit prachtige boek

zaterdag 14 maart 2020

Nationaal symbool

Inhuldiging van Wilhelmina, koningin der Nederlanden op 6 september 1898. Nicolaas van der Waay, 1899.

In vergelijking met de op grootgrondbezit gebaseerde macht van de adel elders in Europa stelde die van de adel in het kleine Nederland rond 1900 weinig voor. Alhoewel adellijke personen, naast  de kapitaalkrachtigere leden van het patriciaat, nog wel veelvuldig zitting hadden in bestuursorganen, diende de stand vooral als decor voor het koninklijk hof.  Ileen Montijn vertelt in 'Leven op stand' over het onderscheid  tussen niet-adellijke ‘aanzienlijken’ en de aristocratie vanaf de tweede helft van de 19-de eeuw.

Het grootste deel van de adel was pas na 1815 door koning Willem I in die stand verheven, omdat van de oude adel - die bij de Bataafse revolutie in 1795 officieel was afgeschaft - nog maar enkele tientallen families waren overgebleven. Deze laatste werden door de koning opnieuw erkend.

Voor de nieuwe adellijke families was het criterium dat zij moesten behoren tot het ‘patriciaat’, dat wil zeggen de regenten. Dit werd gedefinieerd als families waarvan minstens drie generaties vóór 1795 hoge functies hadden bekleed: in de vroedschappen van de stemhebbende steden van de Republiek, of in de Haagse regeringscolleges.

In de praktijk bestond de Nederlandse bovenlaag nu dus uit twee delen: de getitelde adel en de rest die, bij gebrek aan een betere term, dan maar ‘patriciaat’ werd genoemd. Vanaf 1848, toen de adel geen bijzondere positie in het landsbestuur meer innam, zaten zij gelijkwaardig naast elkaar in de regering, het parlement en alle mogelijke besturen. Niet dat er onbeperkte vermenging plaatsvond; de adel trouwde bij voorkeur onderling, leefde gemiddeld op grotere voet en verkeerde meer aan het hof.

Henriëtte van de Poll

De vader van Henriëtte van de Poll werd bij KB van 20 mei 1875 in de Nederlandse adel verheven. Hierdoor werd Henriëtte op 22 jarige leeftijd jonkvrouw. En mede daardoor kon zij vijf jaar later als hofdame  tot de hofhouding van Koningin Emma toetreden. Ik heb geluisterd naar 'Vertel dit toch aan niemand. Leven aan het hof' van Dorine Hermans en Daniela Hooghiemstra. In het eerste deel van het boek komt Henriëtte ruimschoots aan het woord door middel van de brieven die zij bijna dagelijks aan haar familieleden schreef. Je hoort over de gekte van Willem III, de koning zonder macht. En vooral over Emma, die alles volgens protocol, zoals het hoort, wil laten verlopen. Het is een hol leven dat adellijk wil zijn, maar toch een zweem van brave burgerlijkheid moest ophouden om als symbool van nationale eenheid staande te blijven.



Koningin Emma, Prinses Wilhelmina en Koning Willem III
geportretteerd als burgerlijk gezinnetje
De positie van het koninklijk wordt door Jan Bank en Maarten van Buuren in '1900. Hoogtij van burgerlijke cultuur' als volgt verwoord:

Willem iii, de eerste vorst die in 1849 zijn regering moest delen met een volwaardig parlement, had zich ondanks zijn voorliefde voor de regeerstijl van een eigenmachtige ‘landsvader’ weten te schikken in de nieuwe grondwet. De overlevingskansen van de Oranje-dynastie waren evenwel op een andere wijze verkleind: door de voortijdige dood van de twee prinsen en troonopvolgers Willem (1879) en Alexander (1884). Willem iii was na het overlijden van Sophie van Würtemberg (1877) op 61-jarige leeftijd hertrouwd met opnieuw een Duitse prinses, Emma von Waldeck-Pyrmont, 20 jaar oud. Zij baarde hem in 1880 een dochter, Wilhelmina, die na de dood van Alexander de enige troonopvolgster werd.  Toen de koning in 1890 stierf, moest zijn weduwe als regentes het achttal jaren overbruggen tot aan de meerderjarigheid van haar dochter. 

Koningin Emma en Prinses Wilhelmina
Koningin Emma was voor alles plichtsgetrouw. Een kamerheer die haar na 1900 terzijde stond, M.I. Pauw van Wieldrecht, stelde vast dat het hof in Den Haag dankzij het fatsoenlijk en waardig optreden van de regentes een van de meest zedige was geworden in Europa. De keerzijde daarvan was een zekere saaiheid en een stijf protocol.

De vernederlandsing van het hof kwam pregnant tot uitdrukking in de terugdringing van de hoftaal, het Frans, ten gunste van de landstaal. Koningin Emma heeft zich bovendien met haar dochter overal in den lande laten zien. Ze reisden getweeën en stelselmatig de provinciehoofdsteden in het noorden, oosten en zuiden af en namen, nu het moderne spoorwegnet de beweeglijkheid vergroot had, de kans waar om de monarchie op een nationale schaal zichtbaar te maken. Hun bezoek was overal voornamelijk symbolisch van aard, maar dat was ook juist de nieuwe expressie van een koningschap in constitutionele begrenzingen. ‘Het beeld van een jong koninginnetje met hangend haar, tezamen met haar moeder, werd een dierbaar gekoesterde herinnering, werd als het ware met een scherpe naald in het nationale geheugen geëtst.’

Een parabel van postkolonialisme

Hanya Yanagihara @Bryan Meade

Hanya Yanagihara is de auteur van de bestseller 'Een klein leven'. Via de publiciteit rond dat boek kwam ik bij haar debuutroman 'Notities uit de jungle'. Een heel bijzondere roman, vooral verwarrend. Net als je denkt dat de hoofdpersoon misschien toch wel meevalt, merk je weer wat een akelige man het is. En waar staat die hoofdpersoon voor, het Westen, de wetenschap, de uitbuiter? Het boek kent vele lagen. De schrijfster zelf aan het woord in een vraaggesprek met Gie Goris gepubliceerd op Mondiaal Nieuws in 2016.


Notities uit de jungle is een parabel van postkolonialisme.  Ik ben opgegroeid in Hawaii en ik ben pas later gaan beseffen hoe gelijklopend gevoelens, ritme, architectuur en toon zijn op alle eilanden in de Stille Oceaan en de Cariben die ingeschakeld waren in de economie van suiker- en ananasplantages. Mijn vader plukte als tiener ook ananas op Hawaii.
Ik wou in dit boek zeker niet het beeld ophangen van een inheemse samenleving of cultuur die – aan zichzelf overgelaten – puur en ongeschonden, of dieper en beter zou zijn. Anderzijds wil ik wel proberen begrijpen waarom de westerse cultuur instinctief alles wat en wie ze ontmoet probeert te veranderen.


De uitgangsvraag in het boek was: hoe en wanneer komt een mens ertoe zijn macht zodanig te misbruiken zoals hij doet? Want dat is de kern van seksueel misbruik van minderjarigen: het is machtsmisbruik. De volwassene heeft meer kracht, kennis, overtuigingskracht, verbale mogelijkheden dan het kind, en hij gebruikt die op een manier die het kind alleen maar kan schaden. Hoe komt een mens daartoe? Is het verlangen? Is het cultureel te verklaren? Het boek staat op het standpunt dat culturele verschillen geen verontschuldiging kunnen vormen voor onverschilligheid tegenover misbruik.

vrijdag 13 maart 2020

Dansende wijfjes


Het centrale thema van Philipp Blom in 'Duizelingwekkende jaren' is dat veranderingen niet zomaar uit de lucht komen vallen. De moderniteit van de 20-ste eeuw begon niet pas na de Eerste Wereldoorlog, maar al zeker twee decennia daarvoor, tijdens die vertigotijd van rond 1900 tot 1914. Ook Piet de Rooy gaat in zijn nieuwste boek 'Alles! En wel nu! Een geschiedenis van de jaren zestig' ver terug om de wortels van wat in 'the sixties' opmerkelijke omwentelingen leken op te sporen. Bijvoorbeeld de vermaarde 'seksuele revolutie' waarop de zestiger jaren het patent leek te hebben, was al rond 1900 ingezet.
Een fragment uit 'Alles! En wel nu!', waarin Tom Schilperoort opduikt, de journalist die Pablo Picasso naar Nederland had gehaald.

Deze verandering wordt door de Engelse schrijfster Virginia Woolf zelfs zeer precies gedateerd: 1910. Toen veranderde de verhouding tussen mannen en vrouwen: ‘all human relations have shifted'. Het gaat denk ik echter niet zozeer over het begin van een ontwikkeling, maar om een faseversnelling van een proces dat al langer gaande was zouden geleidelijk meer ruimte krijgen en nemen om hun seksualiteit te beleven. Symbolisch is de verandering in het dansen. Na de gavotte en vooral de wals kwamen even na 1900 uit Amerika de ragtime en de tango. De gynaecoloog Hector Treub was geschokt toen hij het zag en schreef in De Telegraaf een stuk over de zijns inziens zedeloosheid – ‘gemeenheid’ – van de moderne dans. Daarop kwam een ingezonden brief van een zekere Tom Schilperoort, die de professor probeerde te overtuigen dat het een verblijdend verschijnsel was. De moderne dans was tegenover de ‘hoog-opgevoerde uiterlijke


zelfbeheersching […] de uitbeelding der hartstochten’, waarin de eenheid tussen man en vrouw tot uitdrukking kwam. Treub vond dat nu juist de kern van het probleem:


De ‘one-step’, zooals ik die door een groot aantal paren verleden week heb zien schuiven, is een directe en sterke prikkeling van de geslachtsdrift, en mijn kennis van de vrouw moet al zeer gering zijn als ik mij heb bedrogen in de waarneming dat verscheidene der aldus dansende wijfjes er ook geslachtsgenot door verkregen

De dichter Koos Speenhoff deed naar aanleiding van deze discussie echter de juiste voorspelling: ‘Dansen is de eerste uiting – Van een komend tijdsbestaan’.


The One Step/Fox Trot in Silent Films
A collection film clips showing the One-Step aka Fox Trot

dinsdag 10 maart 2020

Pablo Picasso et les Hollandaises

‘Les trois Hollandaises, Schoorldam, 1905.

De schilder Pablo Picasso reisde in de zomer van 1905 naar Nederland. Hij kwam er niet om oude meesters te zien, maar trok dadelijk met een Nederlandse vriend, de journalist T.A. Schilperoort, naar het Noord-Hollandse dorp Schoorl. Daar maakte hij zijn later beroemd geworden schilderij La belle Hollandaise en de gouache Les trois Hollandaises.

In de literatuur over Picasso wordt dit verblijf wel beschouwd als een omslag in zijn kunst. De skeletachtige, bloedeloze en hoekige lichamen die Picasso tot dan toe schilderde, veranderden in figuren van een weelderiger omvang en zijn kleurgebruik werd van beklemmend-blauw nu levenslustig-roze


‘La belle Hollandaise’, Schoorldam, 1905.


Dit kleine stukje tekst over een verblijf van Picasso in Nederland las ik in '1900. Hoogtij van burgerlijke cultuur' van Jan Bank en Maarten van Buuren. Ik wilde er direct meer over weten. Allereerst de literatuurvermelding die de schrijvers zelf geven. Dat is een artikel van Gerrit Valk dat in 1995 in het tijdschrift Holland 27 is gepubliceerd.


Het verblijf van Picasso in Nederland in 1905


Over het bezoek wordt uitgebreid verteld. Ook over het leven van de kleurrijke figuur Tom Schilperoort kom je in het artikel veel te weten. 

Tekening van Schoorls meisje, 1905

Meer recente artikelen over de kortere periode dat Picasso in Nederland is geweest zijn er ook te vinden. Dit komt vooral omdat in 2016 het Stedelijk Museum Alkmaar een tentoonstelling over het bezoek had. 


Hoe Picasso daar verzeild raakte is onderwerp van een interessante kleine tentoonstelling in het Stedelijk Museum van Alkmaar. Picasso had in Parijs kennisgemaakt met de Nederlandse avonturier, uitvreter en bohémien Tom Schilperoort (1882-1930), die zich in 1904 op de bonnefooi als correspondent voor de NRC en De Telegraaf in Parijs had gevestigd. In die functie zou hij als een van de eersten melding maken van het werk van Kees van Dongen, maar verder hield hij zich vooral bezig met het erdoor jagen van een erfenisje in het ‘bruischend leven en goud licht van het Parijsche weeldegenot’. Schilperoort vond onderdak in Le Bateau-Lavoir, een armetierig fabriekspand annex ‘broedplaats’ tegen de heuvel van Montmartre, waar ook Picasso een atelier had.
Hoe precies de vriendschap met Picasso in elkaar stak is niet te achterhalen, maar het is zeker dat Picasso op uitnodiging van Schilperoort naar Schoorl reisde waar Schilperoort in een huisje verbleef met een vriendin. Eenmaal aangekomen bleek het niet te boteren tussen de kunstenaar en die vriendin, en dus nam Picasso een kamer bij de postbesteller Jan de Geus in Schoorldam. Hij bezocht daar Café Hollands Welvaren (nu het Wapen van Schoorl) en maakte uitstapjes in de omgeving. Picasso zou later in interviews zeggen dat het een prettig verblijf was, dat het zonnig weer was geweest, dat de Hollandse meisjes lang ‘als kurassiers’ waren, en dat een van die meisjes met hem ‘van de duinen rolde’.

Aanloop naar de Zuiderzeewerken

Het Plan Buma



Age Buma uit Hindeloopen, de latere oprichter van de Zuiderzeevereeniging, had meerdere motieven om te pleiten voor afsluiting en drooglegging, maar stelde de veiligheid van de aan de Zuiderzee grenzende provincies voorop. Hij was dan ook een fel tegenstander van de drooglegging van alleen het zuidelijk deel, zoals werd beoogd met het wetsvoorstel uit 1877. Als lid van de Provinciale Staten van Friesland stelde hij al een jaar eerder voor om de regering te vragen een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor een algehele afsluiting van de Zuiderzee en de Wadden, door afdamming van de zeegaten tussen de Waddeneilanden. Dit voorstel werd verworpen. 





In het boek 'Polderkoorts. Hoe de Zuiderzee verdween' van Emiel Hakkenes ben ik nu beland op het moment dat men eindelijk in 1918 aan de slag gaat met het 'Plan Lely', het begin van de Zuiderzeewerken. Voordat het zover is zijn er vanaf 1848 commissies, regeringen, verenigingen voor en verenigingen tegen mee in de weer geweest. Ik wilde die hele ontwikkeling op een overzichtelijk rijtje hebben. In m'n zoektocht stuitte ik op een prachtige artikelenreeks ‘Van Zuiderzee tot Flevoland’ van de hand van Mari Smits op de website Historiek. Een goede samenvatting van en aanvulling op het boek 'Polderkoorts' waar het gaat over deze redelijk onbekende aanloopperiode.
Een vooraanstaande doelstelling van de drooglegging was het verkrijgen van landuitbreiding met vruchtbare grond. Hiervoor zijn verschillende keren bodemonderzoeken uitgevoerd, die telkens zorgden voor aanpassing van de plannen.


Het Plan Lely

Op basis van bodemonderzoek kwam Lely uiteindelijk tot de slotsom dat de Wadden voor het grootste deel uit zand bestond. In zijn zesde nota uit februari 1891 hield hij nog de mogelijkheid open dat de vruchtbare delen, gelegen langs de Friese kust en in de Lauwerszee, konden worden ingedijkt. Later in dat jaar wees hij ook deze optie van de hand.
Uitgangspunt van het definitieve plan-Lely was dat binnen de afsluitdijk tussen Noord-Holland, Wieringen en Friesland zo min mogelijk zand zou worden ingepolderd. Welke treurige resultaten de indijking van een zandpolder opleverde, kon men volgens Lely aanschouwen in de in 1875 drooggelegde polder Het Noorden op Texel. Na vijftien jaar waren de meeste woningen nog onbewoond en een groot gedeelte van het land ongebruikt.

Vanzelfsprekend, alhoewel dat midden 19-de eeuw nog over het hoofd werd gezien,  moest er ook rekening gehouden worden met de belangen van de vissers. De Zuiderzeevisserij was al geruime tijd noodlijdend, dus velen in deze bedrijfstak zagen wel wat in de plannen, mits zij een vergoeding kregen.

Detail van het tegeltableau van de vlootschouw van 3 augustus 1900
De vlootschouw van 1900 maakte duidelijk welk belang er was gelegen in een goede schaderegeling voor de Zuiderzeevissers. Fervente voorstanders van de afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee, zoals Gerard Vissering, noemden de door de Staatscommissie van 1892 voorgestelde regeling royaal. Met deze vergoeding zouden de arme Zuiderzeevissers in het bezit kunnen komen van nieuw materieel waarmee ze zich konden gaan toeleggen op de Noordzeevisserij. Deskundigen op visserijgebied zoals Hendrik Jan Calkoen bestreden deze zienswijze. Volgens Calkoen bood de kustvisserij op de Noordzee onvoldoende bestaansmogelijkheden. In zijn ogen was de Zuiderzeevisserij de kurk waarop de gehele kleine visserij dreef. De vissers geloofden volgens hem dan ook niet in de zegeningen die Vissering hen voorspiegelde.

De uiteindelijke doorslag om met het plan te beginnen gaf de stormvloed op de Zuiderzee van 1916. Veiligheid van de dijken  was wel al eerder ter sprake geweest, maar nu werd het een factor van belang. Weerhistoricus Jan Buisman vertelt:

De zee kolkt door de havenpoort van Harderwijk
op 13 januari 1916.
Olieverfschilderij. Maker onbekend
“Op de 11de januari 1916 wordt het stormachtig; het hoogtepunt komt op de 13de en 14de. Het resultaat is een Zuiderzeevloed, de zoveelste, maar nu de ernstigste in bijna een eeuw. Als bij dergelijke vloeden de noordwesterstorm (de gevaarlijke richting) langer dan zes uur aanhoudt, wordt laagwater bijna onmogelijk en begint de nieuwe vloed op het hoogtepunt van de vorige. Er treedt dan een cumulatie van vloeden op.
De zwaarste klap valt in Waterland en wel op de 14de rond twee uur ‘s nachts. Metershoge golven slaan over de kruin van de dijk en spoelen het binnentalud weg. Terwijl de mensen slapen vallen in een dijkvak van 2700 meter maar liefst tien gaten. (…) Het zijn de klokken van Zuiderwoude, recht tegenover de doorbraken, die als eerste het eeuwenoude noodsignaal afgeven, dat weldra door andere dorpen wordt overgenomen.”

zondag 8 maart 2020

Twee schriftjes

Scène uit de theaterbewerking van 'Oorlog en terpentijn'.
foto: ©Toneelhuis

Voor de 'kennismakingscursus Cultuurwetenschappen'  probeer ik zoveel mogelijk te lezen over de twee decennia voor de Eerste Wereldoorlog. In de info bij de cursus zag ik het eerste deel genoemd worden van Stefan Hertmans' "Oorlog en terpentijn".  Een mooie aanleiding om kennis te maken met het literaire werk van de Vlaamse auteur, die vorig jaar de Constantijn Huygensprijs voor zijn hele oeuvre heeft ontvangen. Bovendien als audioboek beschikbaar in Kobo Plus, dat maakt de stap naar proberen nog kleiner.

Beluik in Gent, een voorbeeld van de huisvesting van arbeiders eind negentiende eeuw.

Volgens Stefan Hertmans is zijn inspiratiebron voor het boek twee schriftjes die zijn Gentse grootvader hem op zijn sterfbed gegeven heeft.  Of deze schriftjes echt bestaan daar is twijfel over. In de literaire kritiek is het een kwestie hoe het werk te waarderen als de schriftjes verzonnen zijn of als zij daadwerkelijk ten grondslag liggen aan de roman, (auto)biografie. Arnold Grunberg, die deze kwestie heeft aangezwengeld schrijft er onder andere over:

Voorop het boek staat weliswaar het woord ‘roman’, maar er wordt alles op alles gezet om de lezer te doen vergeten dat we met een roman te maken hebben. In deel 1 komt een op Stefan Hertmans lijkende figuur voor die pogingen doet zijn grootvader te beschrijven, door middel van herinneringen, bronnenonderzoek, en iets wat ik maar even meditatie zal noemen. 
Deel 2, het zwaartepunt van de roman, bevat de door Hertmans overgetypte memoires van Hertmans’ grootvader, die aan de zijde van België heeft gevochten in de Eerste Wereldoorlog. De lezer moet geloven dat dat een authentiek document is waarin hooguit wat spelfouten zijn verbeterd. Dat Hertmans in interviews de authenticiteit van de cahiers van zijn grootvader heeft bevestigd en deze op televisie zelfs heeft getoond draagt bij aan de illusie van echtheid. 
Ik wil niets afdoen aan de betrouwbaarheid van Hertmans’ uitspraken buiten de context van dit boek, maar ik kan niet vergeten dat het woord ‘roman’ op de kaft staat en ik neem Hertmans als literator te serieus om Oorlog en terpentijn uitsluitend als een document humain te beschouwen.

Gent rond 1900 

Grunberg ziet er juist als het verzonnen is  literaire schoonheid in. Guido Lauwaert is wat dat betreft kritischer:

Het commercieel succes van de roman zit hem vooral in het feit dat Hertmans kan schrijven, daar valt niet aan te ontkomen. Hij is een technicus. Met techniek kom je echter niet ver. Een multiplex historie is nodig. Stefan Hertmans dacht aan wat er stond aan te komen in de maatschappij. Ha! De herdenking van de Eerste Wereldoorlog. Mooi. Dus de oorlog werd het staketsel. Bekleed met terpentijn – symbool voor de kunstsector – en erotiek, et voilà, je hebt een paar ton kopers. Nu nog het eeuwige gevoel noodzakelijk om het gemoed van de lezer te pakken. Daarvoor leg je gewoon een soortgelijk boek naast je klavier. Zoals hét boek over WO I dat alles heeft om de gemoederen te beroeren: seks, gas, shellshock, een kerstbestand en flink wat psychologisch gepieker: Regeneration-trilogie van Pat Baker. Wat knippen, schuiven, plakken en pats! Een prachtige collage. Voor de eerste klaroenstoot onder de Menenpoort schalt in aanwezigheid van een krat ministers en een koppel koningskinderen gooi je de roman de wereld in. De collagekunst en het juiste momentum, zo simpel is het voor een gegarandeerd succes. 

Om het geheel geloofwaardiger te maken verkondig je dat de inspiratiebron twee schriftjes zijn die je grootvader je op zijn sterfbed gegeven heeft. Maar, heeft ooit iemand de schriftjes gezien? In geval dat ze bestaan verdient zijn naam op de cover te staan. Als de schrijver van Deel 1. Zoals dat voor Het dagboek van Anne Frank het geval was. Vader Frank, Otto, heeft flink wat geknipt, geschoven en geplakt – wat Hertmans naar eigen zeggen ook heeft gedaan met de schriftjes – maar zijn naam niet naar voor geschoven. Het was en blijft het dagboek van zijn dochter. 

Gent 1913

Ik heb naar het eerste deel van het audioboek geluisterd. De voorlezer is  Louis van Beek, zijn stem bracht de jeugd van Urbain Martien niet echt geloofwaardig voor het voetlicht. Een stem met een Vlaamse tongval lijkt me passender om over het armoedige en toch ambitieuze Gentse jochie te vertellen. Over het verhaal schrijft Daniélle Serdijn er in de Volkskrant dit over:

'De wereld waarin hij voor 1900 opgroeide, was vervuld van geuren die inmiddels grotendeels verdwenen zijn', schrijft Hertmans. Toch slaagt hij erin die wereld op te roepen: '...een leerlooierij gaf in de ijle septembernevel haar niet te delgen stank af'. Als uit de eerste hand vertelt hij over het zware bestaan van Urbain in de kinderjaren. Hij woonde in Gent. Zijn moeder was beneden haar stand getrouwd. Vader was een straatarme 'kerkenschilder'. Al jong moet Urbain werken. Op zijn 13de belandt hij in een ijzergieterij, waar hij na anderhalf jaar 0,50 centimes per dag verdient. Hij is getuige van een gruwelijk werkongeval waarbij de 'straalbezopen zoon van de smid' met zijn gezicht in de laaiende oven valt. Urbain ziet hoe de jongen verandert in een 'zwartgeblakerde prop' die stuiptrekkend zijn laatste adem uitblaast. 's Avonds thuis zegt Urbain niet veel. 
De oorlogsjaren zullen nog heftiger blijken. Tot die tijd vindt Urbain troost in de schilderkunst. Hij tekent graag, soms lukt het hem een paar lessen te nemen.

Ik vond het boek beslist geen straf om te beluisteren, mooie taal, aandoenlijk verhaal. Aan mijn kennis over de periode heeft het Vlaamse sfeertekening toegevoegd. Wat niet gebeurd is, is dat ik beslist meer werk van Hertmans wil gaan luisteren of lezen, voorlopig houd ik het bij deze kennismaking.

woensdag 4 maart 2020

Dieren en emoties


Ranne Hovius schrijft in het Volkskrantartikel over 'Mamma's laatste omhelzing' het laatste boek van Frans de Waal:

Dat dieren beschikken over emoties die verwant zijn aan die van mensen wordt inmiddels vrij algemeen aanvaard. Hoewel De Waal wel erg graag en veelvuldig mag blijven uithalen naar degenen die al die jaren – en soms nog steeds – zo stom zijn geweest dat niet in te zien, heeft hij het pleit allang gewonnen. Wie nu nog wil volhouden dat het dieren aan intelligentie en emoties ontbreekt, heeft heel wat uit te leggen. 



En hier is precies verteld waarom ik een stukje over de helft stop met het boek. De gewoonte van De Waal om steeds maar weer te blijven herhalen "wat zijn ze allemaal stom en wat heb ik het goed gezien" gaat me zo irriteren dat ik met tegenzin aan het luisteren ben. En wellicht komt het ook daardoor, dat luisteren, dwars doorlezen, overslaan is er niet bij.
Wel jammer toch, want hij vertelt ook veel leuks en herkenbaars. Maar zijn boodschap zowel positief als negatief is me helemaal duidelijk.

‘Koningin van Batavia’

'De mannen van Maria' van Anneloes Timmerije is een historische roman gebaseerd op het leven van Maria van Aelst (1607-1674). Het speelt zich vooral af in Batavia in de begintijd van de VOC, maar Maria loopt ook af en toe rond in Hollandse steden en verblijft verschillende keren op  VOC-schepen. De schrijfster beschrijft het leven van Maria, een ambitieuze vrouw, in de vorm van een autobiografische vertelling. De stem, ik heb geluisterd naar de tekst, van Marjolein Algera past daar prima bij. 
Een goede beschrijving geeft Judith Eiselin in NRC

Maria van Aelst heeft echt bestaan, al is er niet veel meer van haar bekend dan dat ze de echtgenote was van Antonio van Diemen, gouverneur-generaal van 1636 tot 1645, en dat hun huwelijk kinderloos bleef. Hij was haar derde man, de eerdere twee stierven al gauw. Timmerije heeft Maria voor het overgrote deel zelf ingevuld, en slaagt erin haar een veelzijdig karakter te geven, met een interessante kijk op de wereld. Omdat Maria met steeds machtiger mannen trouwt, komt haar veel ter ore, bijvoorbeeld over wat de Heren Zeventien, het bestuur van de VOC, zoal beslissen. De feiten in het verhaal kloppen.
Oost-Indisch marktstalletje, Albert Eckhout (toegeschreven aan), 1640 - 1666
Het is aangenaam en verrassend, nu eens te lezen hoe het een slimme, eigengereide vrouw van stand verging in die tijd. Maria verveelt zich weliswaar min of meer haar leven lang noodgedwongen te pletter, toch blijft de roman boeien. Binnen haar grenzen doet Maria wat ze kan, en nog wat meer. Zo handelt ze, hoogst ongebruikelijk voor een vrouw in die dagen, middels tussenpersonen in diamanten. Die zijn dan wel niet zoveel waard als ‘muskaatnoten’, toch zorgt ze er eigenhandig voor, extra rijk te worden. Ze groeit uit tot de ‘koningin van Batavia’.
Een leuk bijkomend verhaal is dat de door Rembrandt geschilderde man en vrouw in het zwart wellicht Maria van Aelst en haar derde echtgenoot Antonio van Diemen zijn.
Kunsthistorisch onderzoeker Rudolf Smeets is op verzoek van Anneloes Timmerije op zoek gegaan naar een portret van Maria. Hij is ervan overtuigd dat hij haar gevonden heeft. Andere deskundigen twijfelen daaraan.

‘De man en de vrouw in het zwart’, 1633, Rembrandt
Smeets identificeerde de geportretteerden op het schilderij dat in de oeuvrecatalogus van het Rembrandt Research Project gerubriceerd staat onder nummer C67: De man en de vrouw in het zwart. Een doek dat al dertig jaar spoorloos is; in 1990 werd het gestolen uit het Isabella Stewart Gardner Museum in Boston, Massachusetts, samen met andere waardevolle werken, in wat bekendstaat als ‘de grootste kunstroof aller tijden’.
Het identificeren van anonieme geportretteerden op oude schilderijen is geen exacte wetenschap. Vaak komt het neer op het combineren van waarschijnlijkheden tot een plausibele hypothese. Aannames die later dikwijls weer worden verworpen of vervangen door een nieuwe aanname.
Voor Rembrandts man en vrouw in het zwart hebben kunsthistorici in het verleden diverse namen gesuggereerd, die alle weer zijn verworpen. Smeets is ervan overtuigd dat het een huwelijksportret is van Maria van Aelst en Antonio van Diemen, de latere gouverneur-generaal van Batavia, het hoofdkwartier van de VOC, de Nederlandse handelsvereniging in Oost-Indië. [De kunstdetective twijfelt niet: ‘Dit is Maria van Aelst’ in NRC 16-1-2020]

dinsdag 3 maart 2020

De technosfeer


Filosoof en kunstenaar Koert van Mensvoort legt in een interview op het 'Down to Earth' platform het begrip technosfeer als volgt uit:

Het totaal aan technologieën noem ik de technosfeer, die voortbouwt op de biosfeer, al het organische leven op aarde. De technosfeer is overal om ons heen: de kleding die je draagt, de computer die je gebruikt, de waterleiding die het water aanvoert, maar ook het financiële systeem en communicatienetwerken. We zijn zo ondergedompeld in de technosfeer dat we haar amper nog waarnemen. Technologie die onzichtbaar is geworden, wordt niet langer als technologie ervaren, het is een verlengstuk van onze menselijkheid geworden en heeft iets natuurlijks gekregen. Die technosfeer zie ik als een volgend niveau in de evolutie en dat hebben wij teweeggebracht. Wij mensen zijn een katalysator geworden in de evolutie.

In zijn boek vertelt hij duidelijk en aansprekend over de evolutie naar dat volgende technische niveau. Heerlijk zonder doemdenken, zonder de mens als kwade genius voor te stellen. Of het echt helemaal zit zoals hij het voorspiegelt, dat weet ik nog niet, ik denk wel dat zijn denkrichting de juiste kant opgaat. In ieder geval geeft zijn visie op een optimistische manier stof tot nadenken over de mens en de vervlochtenheid met de techniek.

Volgens Van Mensvoort is het tijd dat we ophouden met onze krampachtige ideeën over natuur en natuurlijk. De natuur die wij zoal tegenkomen is niet meer dan een gezamenlijke afspraak. Dit stukje noemen we natuur en dat niet. ‘We wijzen het aan, zetten er een hek omheen en gaan er op zondag in wandelen.’ Hij ageert dan ook tegen het idee dat we terug naar de natuur zouden moeten, want die situatie heeft nooit bestaan. We moeten in zijn woorden juist vooruit naar de natuur en dit is onlosmakelijk verbonden met technologie.


De mens is een technologisch wezen, betoogt Van Mensvoort, en ons vermogen om technologie te ontwikkelen heeft ons van een positie als onbeduidende diersoort ergens middenin de voedselketen, omgetoverd door een dominante soort. Dat is niet negatief, maar juist iets om blij mee te zijn en waar we veel goeds mee kunnen doen. Hij wordt nogal moe van het negatieve mensbeeld van veel zelfverklaarde natuurliefhebbers. Het idee dat als de mens uit het plaatje verdwijnt, het allemaal pais en vree is in de natuur en alle levensvormen volkomen harmonieus samenleven, laat volgens hem nog maar weer eens zien dat ons beeld van de natuur totaal niet klopt. [uit: Technologie is de menselijke natuur, NemoKennislink]




Lezen in het Donker met Koert van Mensvoort

Onze technologie is inmiddels zo complex,dat we het in plaats van als techniek, beter als natuur kunnen zien – een volgende natuur. Artiest/filosoof Koert van Mensvoort legt bij Focus Radio uit waarom technologie niet buiten de natuur staat. 
Via deze link en ook als podcast te beluisteren



Next Nature Network


Het inzicht dat de mens de aarde op alle mogelijke manieren verandert wordt gedeeld door steeds meer denkers, ecologen en ontwerpers. Next Nature Network, is een organisatie die de relatie tussen cultuur en natuur centraal stelt om van daaruit tot nieuwe oplossingen te komen. Nieuwe technologieën (zoals genetische manipulatie, biodesign, agro-industrie en natuurbeheer) worden verkend met vaak provocerende voorstellen.
Deze houding sluit aan op en bredere beweging die cultuur en natuur niet als gescheiden entiteiten maar als eenheid beschouwt.