woensdag 6 november 2019

Gezicht op Leiden

Gezicht op Leiden vanuit Oegstgeest. Aquarel Jan Wolkers 1943. Beeld Collectie Wolkers, Texel
In het archief van Wolkers is nog een vaardig impressionistisch gezicht op Leiden bewaard gebleven. Een aquarel, met potlood gedateerd op 1943. De stad is geschilderd vanaf de grens van Oud-Poelgeest en de Leidse Hout. De Kikkermolen – die er nog altijd staat – is op de voorgrond te zien. En op de horizon zijn duidelijk de Marekerk, de Hartebrugkerk en de toren van het stadhuis te onderscheiden. Bijna dagelijks ging Jan met zijn schilderkist en zijn schetsblok op pad. Af en toe liet hij, als hij de Deutzstraat verliet, een briefje op tafel achter waarop stond: ‘Ik ben door de Muze gekust.’ (p. 217)

Kasteel Oud-Poelgeest, houtskool,
Jan Wolkers, 2-11-1944.
In de biografie van Jan Wolkers ben ik nu voorbij zijn jeugd in Oegstgeest en Leiden. Wat ik vooral waardeerde was de herkenning van de omgeving. De noordkant van Leiden, zoals op de aquarel hierboven, is immers ook 'mijn' buurt.
Verder verzandt de schrijver Onno Blom vaak in eindeloze details. Ook stoort me het vrijwel ontbreken van kritische distantie tot de persoon van Wolkers. Blom wordt naar mijn gevoel sterk gestuurd door zijn vriendschap met Wolkers en ook zijn bewondering voor de kunstenaar.
Het herinnert me aan de ergernis, die ik jaren geleden voelde tijdens het lezen van zijn boeken. Afkeer van het allemaal te veel zelfingenomen lonken naar griezel, dood en sex.
Ik denk ook niet dat ik het de volle 1100 pagina's ga volhouden. Nog een stukje hier en een hoofdstuk daar en dan volg ik de raad van de NRC recensent  en sluit af met het lezen van de epiloog.


Onno Bloms biografie ontbeert duiding en interpretatie. Soms snak je naar scheiding van man, mythe en materiaal.

Blom vertelt de verhalen van Wolkers, maar zijn verhaal over Wolkers mis je – tot op het allerlaatst. In de epiloog duidt de biograaf zijn onderwerp, nadat we dat honderden pagina’s lang wel heel erg zelf hebben moeten doen. Hij verbindt het verstikkende calvinisme waarin Wolkers opgroeide met de vrijheidsdrang van later, ziet verbanden tussen het beeldende werk en het geschrevene, trekt lijnen van de autobiografie naar de autobiofictie, van de geile rouwdouwer naar de aandoenlijke natuuropa.
Zo redt hij de biografie op het nippertje, al had die analyse natuurlijk eigenlijk geen toegift moeten zijn, maar de rode draad waaraan het verhaal opgehangen was. Dan had Blom meteen een karrenvracht aan leuke, maar ook overtollige anekdotes kunnen schrappen. ‘In zijn werk heeft hij het leven willen bezweren’, schrijft Blom in de epiloog. Daarin, moet je vaststellen, slaagde Wolkers beter dan zijn biograaf.
Thomas de Veen, NRC, 26-10-2017