zondag 8 december 2019

Pauline Viardot

Pauline Viardot  ca. 1900
Orlando Figes heeft in zijn boek 'Europeanen' het verhaal van de Europese culturele ontwikkeling gesponnen rond de levens van operazangeres Pauline Viardot, haar echtgenoot, de Franse kunstcriticus Louis Viardot, en haar minnaar, de Russische romancier Ivan Toergenjev.
Het is een veelzijdig en vooral vol boek, het heeft wel wat weg van een 19de-eeuwse salon. Als laatste illustratie een fragment uit de epiloog van het boek.

‘Wat hebt u tijdens uw leven allemaal niet aan veranderingen meegemaakt,’ schreef Saint-Saëns op 19 december 1909 aan Pauline Viardot:

Pauline Viardot in Glucks opera Orphée (1860).
Haar kostuum is ontworpen door Delacroix
De spoorwegen, stoomvaart, telegrafie, gaslicht, elektrische telegrammen en verlichting – u hebt ze allemaal in gebruik genomen zien worden; en dan hebben we nu ook nog automobielen die uit zichzelf rijden, sprekende telegrafen en vliegtuigen... En dan nog alle veranderingen op artistiek gebied! U debuteerde toen Rossini, Bellini en anderen op het toppunt van hun roem waren; na het geweldige overwicht van Meyerbeer zag u hoe – uit welke nevelen? – Richard Wagner zijn kunst aan ons openbaarde... en nu maken we de opkomst van Richard Strauss mee, de voorbode van het einde van de wereld: de antichrist in de muziek. Wanneer Elektra* haar broer Orestes herkent, klinken er maar liefs drie toonsoorten door elkaar! De techniek heeft inmiddels zelfs een naam gekregen: heterofonie. Terwijl er helemaal geen nieuw woord nodig was, want het woord kakofonie had volstaan.

Pauline deelde Saint-Saëns’ wantrouwen ten opzichte van de moderne beweging in de muziek niet in alle opzichten. Ze had zich altijd opengesteld voor nieuwe kunstvormen. Wel was ze, zoals hij suggereerde, stevig geworteld in de glorieuze prestaties van de voorgaande eeuw. Zo werd ze in de laatste jaren van haar lange leven ook zeker bezien. Ze ontving veel gasten, wetenschappers, schrijvers, componisten en muzikanten, die haar vragen stelden over alle mensen die ze had gekend. Wat kon ze hun nog vertellen over Rossini, Gounod, Berlioz, Liszt of Meyerbeer – of Sand en Delacroix – die inmiddels allemaal al lang dood waren? Hoe had Chopins pianospel geklonken? Was ze bereid iets over haar intieme betrekkingen met Toergenjev te vertellen? Had ze brieven in haar bezit die zij mochten inzien? Wat voor haar de herinneringen waren aan vriendschap, emoties en liefde, was voor een jongere generatie tot documentatiemateriaal voor de muziek-, literatuur- en kunstgeschiedenis geworden.