Javaanse vrouw ca. 1885 in een Nederlands-Indisch interieur |
Nederlanders die in de tropen verbleven als militair, koopman of ambtenaar, lieten in de 19e eeuw zelden een vrouw overkomen uit het moederland om hun leven mee te delen. Meestal kozen zij voor een njai, een concubine, een vrouw van het land. Zij werd zijn huishoudster en bedgenoot en niet zelden baarde zij zijn kinderen. In de stamboom van Indische mensen is altijd de oermoeder een njai, vaak een lege plek omdat zij naamloos in de geschiedenis is verdwenen. Het kon ook anders gaan. Dat de blanke trouwde met zijn njai kwam heel weinig voor, maar een langdurige relatie tot de dood was mogelijk. Zeker als de blanke zelf sterk verindischt was. Meestal eindigde de relatie als de man terugkeerde naar Nederland. De njai ging dan weer naar de kampong, al dan niet met haar kinderen. In de kampong werd ze geminacht omdat ze zich verkocht had aan een blanke. Haar kinderen hadden vanwege hun lichtere huidskleur geen leven. Soms erkende de man de kinderen als de zijne en nam ze mee naar Nederland, daar had de njai niets over te zeggen.
Dido Michielsen, die een njai als voormoeder heeft, laat een Javaanse vrouw over haar leven vertellen. Ik luisterde gebiologeerd naar de schrijfster, die zelf het audioboek heeft ingesproken. Behalve dat ik meegenomen werd in het leven van Isah, kwam ik ook in een Indische sfeer, door het taalgebruik, het vertellen over gewoonten en gevoelens. Het boek is een eerbetoon aan al die onbekend gebleven vrouwen.