Uit een NRC interview met de schrijfster:
In die roman verkent Day vanuit vier personages, elk met een eigen verhaallijn, het onderwerp verlies. Voornoemde zakenman, een uit Oeganda afkomstig lesbisch kamermeisje, een prille weduwe en een roddeljournaliste, allen Londenaren, zijn iemand kwijtgeraakt. Ze rouwen en vragen zich af of zij schuldig zijn. Zij vinden elkaar – en daarmee zichzelf. Zoetelijk is de roman geenszins, daar is Day de schrijver niet naar, maar een bepaalde verzoeningsgedachte, met het lot, zichzelf en anderen, zit er wel in.
Iedereen is beschadigd of op zijn minst getekend door het leven, en heeft daardoor onaardige kanten. Ik verken in mijn romans de donkere kanten van de mensheid, van mezelf
Day: „Daar geloof ik in. Kijk, iedereen is beschadigd of op zijn minst getekend door het leven, en heeft daardoor onaardige kanten. Het gaat mij erom dat die te verklaren zijn. Mensen doen niet zomaar rot, en kunnen veranderen. Ik verken in mijn romans de donkere kanten van de mensheid, van mezelf. Als een soort ontdekkingsreiziger.” Critici noemden haar figuren soms ‘te onaardig’. Naar haar idee is dat seksisme: een schrijfster moet, zoals alle vrouwen, „pappen, nathouden, gladstrijken”. „Maar het gaat me er niet om wie ‘de goede’ is. Die is er niet. Niets is waar, of alles. Iedereen heeft zijn eigen versie van gebeurtenissen.”