vrijdag 25 december 2020

‘Let the roar of the tiger lead the way’

Raden Saleh, Boschbrand, 1849, 300 x 396 cm, tentoongesteld in de National Gallery Singapore

Op 7 oktober 2016 schrijft Arjen Ribbens in het NRC:

Dit is een artikel over wat, met enige overdrijving, een Oranje-traditie kan worden genoemd: het voortvarend afstoten van kunst, zonder veel rekening te houden met kunsthistorische gevoeligheden. Gebeurde dat in het verleden op veilingen, en met goede doelen als bestemming voor de opbrengst, recentelijk is een grote hoeveelheid kunst uit de nalatenschap van prinses Juliana ondershands verkocht, zonder charitatief oogmerk. Naast de tijgers van Raden Saleh ook een map met 1.200 zeventiende- en achttiende-eeuwse tekeningen van de stad en de provincie Utrecht, aan een particuliere verzamelaar. Nederlandse musea die deze kunst graag in hun collectie hadden willen opnemen, zeggen niet te zijn benaderd door het hof
Dit zou zomaar weer over het 'Oranje Zwartboek' van Gerard Aalders kunnen gaan, maar toch niet. Ik luister en lees in combinatie 'De wraak van Diponegoro' van Martin Bossenbroek. En daar komt al snel de familie Oranje weer om de hoek kijken.

 Pronkstuk Singapore
21 augustus 2018
 De kleuren spatten minder van het doek af dan de website doet vermoeden, maar de scène is en blijft van een ongekende dramatische kracht. Boschbrand is het absolute topstuk van de National Gallery Singapore. Dat blijkt al uit de bijzondere bewegwijzering. ‘Let the roar of the tiger lead the way’, staat er in kloeke letters op de trap naar de South East Asia-afdeling, met daarboven een opgeblazen uitsnede van leuning tot leuning. Het schilderij zelf vult een volledige wand, één en al dreiging en beweging van vloer tot plafond. Centraal staan, of beter gezegd hangen, twee tijgers en twee buffels, in paniek gevlucht voor het razende vuur en nu onderling vechtend aan de rand van de afgrond. Marie-Odette Scalliet heeft gelijk. Het is Raden Salehs Nachtwacht.
Maar waarom hangt dit meesterwerk van de Javaanse virtuoos in vredesnaam hier, en niet in het Rijksmuseum in Amsterdam of het Museum Nasional in Jakarta? Het antwoord veroorzaakte een kleine twee jaar geleden de nodige ophef. Op 7 oktober 2016 bracht nrc een vier pagina’s groot artikel onder de pakkende kop ‘Geen Oranje wilde twaalf vierkante meter tijgers’. In een onthullend verslag werd Scalliet, oud-conservator van de Leidse universiteitsbibliotheek, door redacteur Arjen Ribbens opgevoerd als tragische heldin.
Op 3 april 2007 beleeft zij haar kunsthistorische finest hour. In Paleis het Loo krijgt zij eindelijk het schilderij te zien waarvan iedereen het bestaan vergeten was. Boschbrand. Daar is het dan. Zij heeft het herontdekt. Een ‘joepiegevoel’. Weliswaar in verschrikkelijke staat – het doek heeft tijden opgerold en opgevouwen liggen schimmelen op koninklijke zolders – maar daar is iets aan te doen. In het Restauratieatelier Limburg wordt het grondig aangepakt. Drie jaar later is het weer toonbaar. Tot haar grote voldoening. En nu permanent tentoonstellen, adviseert ze het Koninklijk Huisarchief dringend, in het Rijks of een ander Nederlands museum. Het is een uniek schilderij, de laatste van de ooit dertien Raden Salehs in het bezit van de Oranjes.
Maar dan begint de tweede akte. In 2013 doet Scalliet een nieuwe, dit keer ontluisterende, ontdekking. De eigenaren, omschreven als ‘de veertien kleinkinderen van Juliana’, hebben het schilderij verkocht naar het buitenland, ‘naar verluidt voor een bedrag tussen de 3 en 5 miljoen dollar’. Ze is verbijsterd, maar staat machteloos. In 2014 presenteert de National Gallery Singapore trots de nieuwe gezichtsbepalende aanwinst.
Het nrc-artikel leidt tot grote verontwaardiging in kunstminnend Nederland – en tot hoongelach in hoger sferen. De geest van Raffles moet dubbel gelegen hebben van leedvermaak. Bij leven was hij, teruggeroepen uit Java, in 1817 tijdelijk in Europa. Hij bezocht toen ook Brussel, waar hij een knarsetandende ontmoeting had met de afwisselend daar en in Den Haag residerende Willem I – de nieuwe koloniale opperheerser. Onder diens leiding zou er niks terechtkomen van het zo veelbelovende Java, voorspelde hij na afloop bitter. De Nederlandse koning bleek alleen maar geïnteresseerd in ‘profit, and immediate profit’. Dat was volgens Raffles geen basis voor een goed werkend koloniaal bestuur.38
Dubbele genoegdoening dus twee eeuwen later. De eenentwintigste-eeuwse Oranjetelgen lijken de reputatie van hun aartsvader nog altijd eer aan te doen, en het tastbare bewijs hangt pontificaal in zijn bloedeigen Singapore. Daaraan kan alle commotie in Nederland niets meer veranderen. De koop is volgens de regelen der kunsthandel gesloten. En naar de Rijksvoorlichtingsdienst, het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister-president eendrachtig verklaren, is dat gebeurd met inachtneming van alle voorgeschreven procedures, inclusief de verlening van een uitvoervergunning door de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer in Groningen.
(De wraak van Diponegoro, p. 36)