dinsdag 25 februari 2020

Het museum


Een paar dagen geleden maakte de directeur van De Lakenhal, Meta Knol, in NRC bekend dat haar museum wil stoppen met de mega-tentoonstellingen, de zogenaamde blockbusters. Na de tentoonstelling Jonge Rembrandt  is het genoeg geweest. Zij schreef daar onder andere over:

Dat is het perverse systeem waarin we onszelf langzaam vastdraaien. Een systeem waarin Nederlandse musea tegen elkaar opbieden met grote, geldverslindende publiekstrekkers waarvoor steeds méér geld en méér publiek nodig is, en waarbij succes steevast wordt afgemeten aan omzet en bezoekcijfers. Maar waar de bovengrens van dit bezoekerspotentieel ligt, blijft onderbelicht. Het is een symptoom van de meest hardnekkige kwaal van onze tijd: groeiverslaving.
Een verslaafde is niet in staat om los te komen van een gewoonte – en wij zijn in de afgelopen decennia collectief verslaafd geraakt aan groei. Voor de Nederlandse musea betekent dit dat ze zich zo langzamerhand in onmogelijke bochten moeten wringen. Om tentoonstellingen zoals de Jonge Rembrandt te kunnen financieren, zijn eenvoudigweg té veel betalende bezoekers, té veel buitenlandse toeristen, té veel fondsen en té veel kunstgrepen nodig. Het is overigens ook allemaal totaal niet duurzaam, want voor elke tentoonstelling wordt het museale circus weer helemaal opnieuw opgetuigd. De vraag is wanneer de wal dit schip gaat keren.
Een Hollandse kamer met stemmig licht
Want waar gaat het nu werkelijk om? Wat is het wezenlijke waar we ons op zouden moeten richten, tegenover al die mateloosheid? Het wezenlijke verhaal van Museum De Lakenhal is dat vanaf de zestiende eeuw Leidse burgers en bestuurders schilderijen en andere voorwerpen bewaarden als tastbare herinnering aan het verleden, en dat wij tegenwoordig met nieuwe ogen naar die geschiedenissen kunnen kijken. Als stadsmuseum kunnen we laten zien dat inhoudelijke waarde, diepgang en kwaliteit ook in lokale geschiedenissen gevonden kunnen worden.
Er is in de samenleving bovendien behoefte aan verbinding en betekenis. Musea kunnen die behoefte inlossen. Want wie begrijpt dat complexiteit en verandering zich overal voordoen en van alle tijden zijn, ontwikkelt een ruimer wereldbeeld – en dat is in deze vloeibare tijd van globalisering hard nodig.
Voor een andere zoektocht stuitte ik op het pamflet uit 2010 van Anna Tilroe, 'De Ja-sprong'. Anna Tilroe is kunstcritica en bijzonder hoogleraar Kunst en Cultuur aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Zij hekelt in de publicatie de dominantie van de kunstmarkt. Ik vond een overlap tussen haar visie  op de rol van musea en die van Meta Knol.

Anna Tilroe, Franeker 2019
Het museum kiest. En het kiest uit die enorme voorraad met een doel: zichtlijnen te bieden waarlangs je de tijd in loopt.
Kunst is zo'n lijn, maar ook pop- en massacultuur, architectuur en wetenschap, niet-westerse kunst en cultuur. Niets is uitgesloten van de vragen die eronder liggen en iedereen aangaan: als cultuur een gedeelde menselijke werkelijkheid is, wat verbindt ons dan? Waarom? En hoe drukt zich dat uit in de tijd?
De kunst stelt die vraag naar onze waarden anders dan de popcultuur of de wetenschap. Maar niet per se beter. Juist in de confrontatie met andere richtingen en disciplines toont zich de zeggingskracht, ideeënrijkdom, kennis en intelligentie, bij alle partijen. Er ontstaat een andere discussie over kwaliteit en relevantie, een discussie waar wij allen bij betrokken zijn omdat het een wereldbeeld betreft dat iedereen aangaat en de toekomstige generaties voorziet van duurzame proviand.
En de markt? Die is bij dit alles niet sturend, maar volgend, zoals het hoort.