maandag 21 februari 2022

De hoer van Babylon

De biografie van Erasmus van Sandra Langereis houdt me nog elke dag bezig. Er staat zoveel in dat ik zou willen onthouden, overdenken en gebruiken in een andere context. Zoals de gedachte over de erfzonde die apostel Paulus volgens Erasmus anders bedoelde dan eeuwenlang en door sommigen nog steeds zo wordt opgevat. Hij bedoelde helemaal niet dat iedereen al zondig werd geboren. Als dat daadwerkelijk zou zijn opgepakt had dat veel orthodoxe ellende gescheeld.
En wat te denken van het IJzeren Heinig  doordrukken van Luther van die afschuwelijke apocalyptische profetie uit Openbaring. Ik heb het fragment uit het boek (p. 599/600) overgenomen, het is zo duidelijk uitgelegd.

Ook waar het ging om het wegen van het soortelijk gewicht van de onderscheiden bijbeldelen liet Luther zich weinig gelegen liggen aan de door Erasmus vastgestelde Griekse overlevering die hij op kasteel Wartburg naar eigen zeggen als leidraad had beschouwd. Lezers van zijn Duits­talige bijbel werden geweldig geïmponeerd door maar liefst 21 paginagrote houtsneden van Luthers persoonlijke illustrator Cranach – en die hoorden allemaal bij Openbaring. 

De hoer van Babylon
met de tiara in de Lutherbijbel
Zodoende werd die ene tekst in de Lutherbijbel spectaculair ondersteund met een beeldprogramma dat de apocalyps om de andere pagina in pathetische voorstellingen tot leven bracht en in één moeite door Luthers actuele kritiek op Rome visualiseerde, het sterkst in de prent met de op het zevenkoppige monster gezeten hoer van Babylon die de middeleeuwse pauselijke tiara op het hoofd droeg. Terwijl uitgerekend Openbaring het bijbeldeel betrof dat volgens Erasmus’ restauratie van de Griekse oerbijbel in Novum Instrumentum een marginaal overgeleverde tekst was die ontbrak in vrijwel alle eeuwenoude manuscriptbijbels die door zijn handen waren gegaan: een tekstueel lichtgewicht zonder apostolisch gezag, geschreven door een obscure auteur in een somber tijdsgewricht aan het eind van de eerste eeuw van het christendom, toen het oorspronkelijke optimisme van de apostelen en evangelisten allang was ingewisseld voor het doemdenken van anonieme onheilsprofeten. Maar die marginale overleveringsgeschiedenis van Openbaring interesseerde Luther niet. Hij deed immers geen onderzoek naar de historische verschijningsvormen van de bijbel: voor hem gold de heilige schrift als een tijdloze tekst en wogen alle woorden even zwaar. Openbaring kreeg veel aandacht in de Lutherbijbel omdat Openbaring Luther beviel. De personificaties van het kwaad in de apocalyptische profetie spraken hem aan. In de beleving van Luther die naar eigen zeggen afwisselend werd ingeblazen door de heilige geest en aangevochten door de duivelse Satan, zeker in de maanden dat hij de bijbel vertaalde op de Wartburg, was het kwaad alomtegenwoordig, en dat niet slechts in abstracte zin, maar ook in sensuele zin. Openbaring gaf voeding aan die perceptie.