donderdag 25 maart 2021

Batavia, Jakarta, Ibu Kota, Moederstad

foto: WartKotaLive.com

Indonesië of eigenlijk Indië kwam al in twee eerdere boeken van Philip Dröge voor het voetlicht; 'In de schaduw van Tambora' over de uitbarsting van de vulkaan Tambora op het eiland Soembawa en 'Pelgrim' onder andere over de ontwikkelingen van de Islam in Indië en de Atjehoorlog. Zijn meest recente werk 'Moederstad. Jakarta, een familiegeschiedenis.' is een reis met de schrijver door het hedendaagse Jakarta op zoek naar sporen van zijn voorouders. Het was boeiend om te horen, ik heb de luistereditie, hoe Jakarta zich als immense metropool ontwikkeld heeft, ook omdat ik nu  lees in Metropolis van Ben Wilson, de boeken combineren wat dat betreft prima. Niet minder fascinerend is de familiegeschiedenis van Dröge en de daaraan gekoppelde geschiedenis van Indië/Indonesië.

In een NRC-recensie vat Atte Jongstra het boek samen:

Jakarta is niet alleen voor veel Indonesiërs ibu kota (‘moederstad’), ook moeder Dröge heeft er haar kinderjaren doorgebracht, toen het nog Batavia heette. Dröge zelf heeft Aziatische trekken, en wil weten waar die vandaan komen. Gaande het boek vouwt zijn genenwaaier zich steeds breder uit: Schotten, Fransen, Rijnlanders, bloed uit China, Java, Soembawa – via dat laatstgenoemde eiland blijkt Dröge zelf over een of meer genen van Papoea’s te beschikken. De seksuele moraal der kolonialen leverde in al die eeuwen van overheersing een historische stoet aan al dan niet erkend nageslacht. Aan de hand van zijn extended family is Philip Dröge dan ook in staat Jakarta door de eeuwen heen te beschrijven van J.P. Coen, via VOC (opkomst, bloei, verval), Gouverneur-Generaal Daendels en Jappenkampen tot aan tegenwoordig.

Vanzelfsprekend komen heel wat schandelijkheden voorbij: slavenhandel, slachtpartijen (bijvoorbeeld de Chinezenmoord ofwel ‘Bataviase Furie’ van 1740). Dröge doet aan dat alles geen jota af, en geeft vaak saillante details: ‘Verkocht een stadsbewoner een slaaf aan iemand anders, dan moest hij met de kwitantie naar de notaris. Die controleerde dat christenen niet verkochten aan Joden, moslims en hindoes, want dat vonden de vroede vaderen blasfemisch.’

Behartigenswaardige conclusies trekt hij ook in dit verband: ‘Ik kom uit een geslacht van daders én slachtoffers. Er zijn zoveel slaven geweest in de afgelopen eeuwen en je hebt zoveel voorouders, er zit altijd wel een overgrootmoeder in ketens tussen. Mocht het ooit tot herstelbetalingen voor de slavernij komen, dan kan ik het geld van mijn broekzak naar mijn vestzak overhevelen. Het toont aan hoe krankzinnig het is om het verleden te behandelen in de rechtszaal van de actualiteit.’