dinsdag 10 november 2020

Le déjeuner des canotiers


Zolang ik me kan herinneren is dit één van m'n favoriete schilderijen geweest. Ik kan er in wegdromen, net alsof ik daar ook ben aan de tafels onder de luifel. In het boek dat ik nu aan het lezen ben 'De haas met de ogen van barnsteen' van Edmund de Waal wordt het schilderij beschreven.

[Dat laatste motief zou ook het decor vormen van] Renoirs bravourestuk Le Déjeuner des Canotiers, Het middagmaal van de roeiers. Daarop zien we een aangenaam volkse middag in Maison Fournaise, een restaurant aan de Seine op een van de sinds kort populair geworden plekken die Parijse dagjesmensen per trein konden bereiken. Tussen de zilvergrijze wilgen door zie je plezierboten en een skiff. Een rood-wit gestreepte luifel beschermt de gasten tegen de felle zon. Er wordt nagetafeld in Renoirs nieuwe wereld van schilders, mecenassen en actrices, en ze zijn allemaal vrienden. Modellen roken, drinken en praten tussen de lege flessen en de resten van het middagmaal op de tafels. Hier zijn geen regels of voorschriften. De actrice Ellen Andrée, met een bloem op haar hoed gespeld, zet haar glas aan de mond. Baron Raoul Barbier, voormalig burgemeester van het koloniale Saigon, zijn bruine bolhoed naar achteren geschoven, praat met de jonge dochter van de eigenaar. Haar broer, met een strohoed, als een echte roeier, staat op de voorgrond en bekijkt het gezelschap. Caillebotte, ontspannen en blakend van gezondheid, draagt een wit hemd en een matelot. Hij zit op een omgedraaide stoel te kijken naar de jonge naaister Aline Charigot, Renoirs geliefde en toekomstige vrouw. De kunstenaar Paul Lhote heeft zijn arm bezitterig om de actrice Jeanne Samary geslagen. Het is het tafereel van luchtige kout en flirt. En Charles staat er ook bij. Hij is de man achteraan, met de hoge hoed en het zwarte pak; hij staat half weggedraaid, min of meer terloops in beeld gebracht. Je kunt nog net zijn roodbruine baard zien. Charles is in gesprek met de slecht geschoren Laforgue met zijn sympathieke, open gezicht; op zijn hoofd een arbeiderspet en in iets wat lijkt op een corduroy jasje is hij gekleed als een echte dichter. Ik betwijfel of Charles werkelijk zijn zware en donkere benedictijnse kleding droeg als hij op een warme zomerdag ging roeien, met die hoge hoed in plaats van een matelot. Dit was een grapje voor insiders, voor vrienden onder elkaar, dat mecenas-uniform. Daarmee suggereerde Renoir dat opdrachtgevers en critici nodig waren, ergens op de achtergrond, in de marge, zelfs op de zonnigste, meest zorgeloze dag. Proust heeft over dat schilderij geschreven. Hij zag ‘een heer met hoge hoed op een roeifeestje waar hij duidelijk niet op zijn plaats was, een aanwijzing dat hij voor Elstir niet alleen een vast model was, maar een vriend, misschien wel een opdrachtgever’. Charles was duidelijk niet op zijn plaats, maar hij was een model, vriend en opdrachtgever en hij is er. Charles Ephrussi – in elk geval zijn achterhoofd – deed zijn intrede in de kunstgeschiedenis.

Het is Edmund de Waal te doen om Charles Ephrussi, de  man met de hoge hoed op de achtergrond, de vermogende kunsthandelaar en criticus. De man van de verzameling netsukes, waar het boek uiteindelijk omdraait, maar daarover later. Nu weer even genieten van het goede leven aan de oever van de Seine.