De Middeleeuwen als tijd van stilstand - 1


7  De middeleeuwen als een tijd van stilstand?  Arie van Steensel.

Met dit hoofdstuk heb ik wat moeite. Het is tamelijk stijfjes geschreven, met veel vakjargon en onhandige overgangen tussen onderwerpen. En er staan ook wat rare fouten in:  Vikingen in plaats van noormannen  (viking is populair, maar historici gebruiken die term liever niet), de eerste marktprivileges in Holland zouden uit de late 13e eeuw dateren (Geertruidenberg 1213), het schip op het zegel  van Lübeck dat geen kogge maar een hulk is, steeds weer het gebruiken van de echt grote steden als Londen en Parijs als het gaat om het duiden van problemen, terwijl dat toch echt uitzonderingen waren, het stichten of groeien van steden zou gevolg van bevolkingsgroei zijn, de Hollandse dorpen die wel degelijk alle hun eigen heer hadden. Ook zouden in diezelfde dorpen de bestuurders schepenen worden genoemd, terwijl dat toch (dorps) heemraden  waren.  Schepenen zaten  met name in de stad. Ook zou ‘het’ stadsrecht  de vrijheid van horigen (die een jaar en een dag zonder door hun heer te zijn opgeëist in een stad verbleven) bevorderd hebben. Dat kwam inderdaad voor maar in de 12e en 13e eeuw nog lang niet overal en in de 14e speelde het probleem in ieder geval in Holland minder omdat daar de horigen zich meestal al vrij gekocht hadden.

In dit hoofdstuk gaat het vooral over de handelsstad en dan wreekt zich de beperkte ruimte. Er is door de tijd heen zoveel verandering op dat gebied geweest en overal in Europa weer verschillend dat een beknopt overzicht uiteindelijk leidt tot een opeenstapeling van feitjes en statistische gegevens.  Ik werd er wagenziek van: al dat heen en weer gespring van Italië naar Vlaanderen naar Duitsland en naar Frankrijk. Ik had gekozen voor een vier- of vijftal steden in verschillende landen, en niet de grootste, om de typerende aspecten van handelssteden met elkaar te vergelijken.  En aan het  eind komt de conclusie dat de middeleeuwen enerzijds de basis hebben gevormd voor de hedendaagse samenleving maar anderzijds dat er geen radicale breuk tussen vroeg- en laatmodern is (echo’s van Raedts?) en dat er veel losse eindjes zijn. Nogal een open deur…Tiencelin

Middeleeuwse stadsbewoners

Wim Blockmans over de middeleeuwen
Fragment van een interview in
Het Historisch Nieuwsblad 

In de Middeleeuwen kwamen steden op en groeiden uit tot belangrijke centra. Hoe verliep dit precies?
‘Er is een opvallend verschil in fasering: in 1300 bestond Amsterdam uit amper meer dan een straat, terwijl na 1500 de stad pijlsnel groeide. Hiervoor waren Dordrecht en Utrecht belangrijke steden maar Amsterdam overvleugelde hen.’

‘De groei van steden begon eigenlijk vanaf de tiende eeuw in Italië. Hierna ontstonden ontwikkelingsgolven die globaal van Zuid- naar Noord-Europa spoelden. In de Lage Landen begon de groei in Vlaanderen en de Maassteden, zoals Maastricht. Daarna trad stagnatie in: toegang tot de zee zorgde voor steeds meer groeikansen en dit vormde de sleutel tot de enorme expansie van Amsterdam. Het is al met al een complex plaatje. Het wisselde per eeuw welke steden belangrijk zijn, het is dus een golfbeweging.’

 

Wat veranderde er aan de mentaliteit van middeleeuwers die in de stad woonden?
‘Men werd niet areligieus, maar Middeleeuwse stadsbewoners gaven een eigen invulling aan de geloofsboodschap van de kerk. De oude machten van feodale heren en kerkelijke instanties moesten terrein prijsgeven aan wat een typisch burgerlijke cultuur werd.’

‘Er bestond een grote rivaliteit tussen kerkbouwers en bouwers van stadhuizen: wie had de langste toren en bepaalde de “skyline”? De hoogte van de torens, zoals die van de wolkenkrabbers tegenwoordig, vormden een uitdrukking van zelfbewustzijn van de burgerlijke samenleving ten opzichte van de kerkelijke gemeenschap.’

Hoe kwam dit zelfbewustzijn tot uiting?
‘Het Gruuthuse-handschrift is een expressie van stedelijke cultuur in de vorm van liederen en dichtwerk. Hier werd een mentaliteit tot uitdrukking gebracht die afstand nam van de religieuze en aristocratische levenswijze. Daarnaast was er een publieke ruimte: in stadhuizen, hallengebouwen, op pleinen maar ook in kerken en kloosters vond een publiek debat plaats. In de beeldende kunst waren de onderwerpen vaak nog bijbels, maar geplaatst in de context van de stedelijke omgeving.’

‘Cruciaal was het ontstaan van vervlechting tussen de religieuze context en de burgerlijke boodschap die eraan toegevoegd werd. Een voorbeeld hiervan zijn processies. Deze hadden nog altijd een religieus karakter maar waren tegelijkertijd ook een uitdrukking van de stedelijke identiteit. Zo hadden gilden vaak een prominente plek in de processies.’



 

7  De Middeleeuwen als een tijd van stilstand?
Markten en gemeenschappen in Europa ca 1000 - 1300

Onderste helft van een miniatuur uit een handschrift van Gilles de Rome, Le régime des princes, Rouen, 1400-1425, perkament, Bibliothèque Nationale de France, Parijs.
Stad en platteland waren in de centrale middeleeuwen complementair aan elkaar en kenden nauwe banden. De groei van steden was mogelijk door migratie van het platteland; daarnaast vervulden steden een marktfunctie voor het omliggende platteland

1 Economische stagnatie of revolutie

Twee handelscentra

  • rond de Noordzee
  • rond de Middellandse zee

* Vanaf 800 ontwikkelt zich Venetie dat een internationaal netwerk ontwikkelt met handel op de Levant, Afrika en het Byzantijnse Rijk. Vanaf einde 8ste eeuw sluiten andere steden als Genua, Pisa en Amalfi zich aan in het netwerk.

* Rond 700 was het handelsverkeer in het Noordzeegebied intensief rondom luxegoederen voor de elites vanuit emporia of havenplaatsen als Wijk bij Duurstede, Hamwic (Zuid Engeland) en Hedeby (Denemarken).

* Deze handel kwam onder druk te staan door het verval van het Rijk van Karel de Grote en de plundertochten van de Vikingen. De langeafstandshandel was gering in vergelijking met de lokale en regionale handel en de centra waren niet verbonden met elkaar. 

*  In de Periode 1000 - 1300 zijn er een aantal belangrijke demografische en economische ontwikkelingen die grote invloed hebben op de samenleving.

a) Groei van agrarische en industriële productie 

b) Toename van de handel en toename complexiteit handelssysteem 

c) Economische specialisatie en diversificatie eerst op regionaal niveau later op continentaal niveau waardoor de interregionale en internationale handel leidde tot integratie van Europese kernregio’s 

d) Het ontstaan van nieuwe vormen van samenwerken, mn de groei van steden, die weer als handelscentra grote aantrekkingskracht hadden voor migranten.

 e) Binnen de steden ontstonden weer nieuwe samenlevingsvormen en instituties die het samenleven in de stad reguleerden (Gilden bijv) 

f) Europa bleef echter overwegend agrarisch en deze ontwikkelingen moeten ook worden gezien in de relatie tussen stad en platteland.

* Verschillende waardering door historici:

  • een economische revolutie (De “Eerste Europese Revolutie” van Robert Moore)
  • een primitieve periode waar economische vrijheid ontbrak en solidariteit de vrije markt ondergroef. 

2 De verspreiding van markten

* De vraag of er sprake is van economische groei en expansie in de periode 1000 – 1300 is lastig te beantwoorden omdat de groei vooral regionaal was in verband met de regionale stabiliteit

* De ontwikkelingen tussen 1000 en 1300 worden door Robert Lopez een commerciële revolutie genoemd. De ontwikkelingen in het Noordzeegebied verlopen als volgt:

1) De stichting van nieuwe markten is een goede indicatie van de groei en verspreiding van de handel: 

  • a) In Engeland verdriedubbelde het aantal weekmarkten tussen 1200 en 1349 en werden 1227 en 1336 ongeveer 1500 keer een jaarmarkt georganiseerd. Ingesteld door vorsten en geestelijken om te profiteren van heffingen, ontwikkelden zich in deze periode ook netwerken van markten die elkaar in de tijd opvolgden. 
  • b) In Normandië ontwikkelde zich ook een netwerk van lokale markten en vanaf de 14de eeuw gaf de koning alleen nog toestemming voor de stichting van markten als die een regionaal karakter hadden en aansloten bij het handelsnetwerk 
  • c) Hetzelfde geldt voor de Zuidelijke Nederlanden waar vanaf de 11de eeuw een institutioneel raamwerk ontstond voor regionale en lokale handel. 

2) De stichting van nieuwe markten die vooralsnog vooral het eigen stedelijke achterland bedienden was toch belangrijk omdat door het netwerk de regionale uitwisseling van goederen bevorderd werd.

De Internationale langeafstandshandel beperkte zich vooralsnog tot de grote havensteden, die knooppunten werden in de langzame integratie van regionale en internationale handelsnetwerken.

3 Een Commerciële revolutie?

* De steden van Noord Italië ontwikkelt in de 10de eeuw, stonden aan het begin van de commerciële revolutie en de geboorte van het kapitalisme

* Door de moordende concurrentiestrijd tussen Venetie, Pisa, Genua en later Florence, Lucca en Milaan in deze internationale handel ontwikkelden zich allerlei instrumenten om de commercialisering te versnellen

  • Innovaties op het gebied van financiering 
  • Innovaties op het gebied van handelstechnieken
  • Innovaties in de bedrijfsorganisatie 
  • Innovaties in het goederentransport
* Italiaanse steden breidden hun handelsnetwerk in het Middellandse Zeegebied uit door de stichting van relatief autonome handelskolonies en -wijken in de belangrijkste gebieden van het Byzantijnse Rijk, Afrika en de Levant.
  • Daardoor kreeg men toegang tot luxegoederen als zijde en specerijen, die geruild werden tegen wapens, textiel en bulkgoederen als leer, hout en zout. 
  • De negatieve handelsbalans betekende dat er edelmetaal naar het Oosten vloeide.
* Vanaf de 11de eeuw, kwamen de handelsrelaties met het Noordzeegebied op gang en daarmee met de Baltische staten en het Oostzeegebied

*  Voor de late 13de eeuw ging de handel over land, en dat ging beter door de verbetering van de diverse Alpenpassen die tot dan toe een groot obstakel waren. Bovendien werd het oude Romeinse wegennet meer en meer gerestaureerd.

* In de late 13de eeuw werd de Atlantische handelsroute geopend waarbij schepen van Genua in 1277 in Brugge aanmeerde en naarmate deze handel toenam ontstonden ook Italiaanse handelskolonies in Vlaanderen en Engeland.

* Centraal knooppunt tussen de Italiaanse en Noordzeehandel werden de Markten van de Champagnestreek die in de 12de en 13de eeuw de belangrijkste ontmoetingsplaats was. Er werden door het jaar heen 6 markten van 6 weken georganiseerd. Deze markten waren gunstig voor alle partijen want: 
  • Vaste handelsrelaties konden zich ontwikkelen tussen kooplieden, die van markt tot markt reisden
  •  Financiële diensten werden aangeboden op de markten waarvan gebruik kon worden gemaakt.
  • De lokale heren boden bescherming ook om eigen inkomsten te beschermen 
* Tussen 1150 en 1300 ontstonden vergelijkbare markten in Engeland, Vlaanderen en het Nederrijngebied, waardoor regionale en internationale handel meer geïntegreerd werd en allerlei nieuwe financiële instrumenten konden worden ontwikkeld als de wisselbrief, waardoor de risico’s van het vervoer van muntgeld werd verminderd.

* De toename van de internationale handel stimuleerde de handelaren om zich aaneen te sluiten in genootschappen om risico’s te delen en een machtsfactor te worden in het afdwingen van privileges. Deze zogenaamde Hanze waren al vanaf 1050 actief in Vlaanderen en de Provence en 


* het bekendste handelsgilde was de zogenaamde Duitse Hanze (Rond de steden Lubeck en Hamburg) die tussen 1300 en 1400 de hele handel in het Oostzeegebied konden monopoliseren. 
  • De Handel met dit gebied mocht alleen via de handelskantoren van de Hanze (Kantors oa Brugge en London) die steeds meer als stapelmarkten gingen functioneren. 
  • De handel werd strikt gereguleerd en om privileges af te dwingen trok men gezamenlijk op. 
* Hoewel het volume van de Middellandse zeehandel lange tijd het volume van de Noordzeehandel oversteeg, betekende deze ontwikkelingen wel dat de verschillende regionale handelsnetwerken (Oostzee, Noordzee, Adriatische Zee, Middellandse Zee) steeds meer met elkaar werden verknoopt tot een groot internationaal netwerk

4 De Dynamiek van de Middeleeuwen

* Verstedelijking en commercialisering waren mogelijk door toename van het demografisch en agrarisch overschot, die ook leidde tot de ontwikkeling van het platteland.

* De toename van de Agrarische productie

  • a) Kleine klimaatstijging van temperatuur tussen 700 en 1300 
  • b) Verhoging productiviteit door nieuwe bemesting en introductie drieslagstelsel (Braak-winter-zomergraan) waardoor gronden minder uitgeput raakte 
  • c) Een aantal technische verbeteringen in aanspanning trekossen en ploegen, die zich ook redelijk snel verspreidde. 
  • d) Ontwikkeling van nieuwe landbouwgrond door drooglegging en weidegronden voor graanverbouw te gebruiken. Vooral deze factor droeg bij aan de verhoging van de agrarische productie.

* Naarmate de steden groeiden ontstond er specialisatie binnen de steden en de stedelijk industrie en nijverheid hadden weer grondstoffen en producten nodig van het platteland als Hop voor bier of Meekrap voor kleuren. Daardoor trad een verdere specialisatie en ontwikkeling van de agrarische sector op. 

* Binnen de steden kwamen ook steeds meer specialistische beroepsgroepen, die zich aaneensloten in gilden om een machtsfactor te worden binnen het stedelijk bestuur en elkaars belangen te beschermen en te behartigen. 

* Door deze institutionele ontwikkelingen waarbij groepen spelers in de hele keten werden verbonden met elkaar kon de commercialisering een hoge vlucht nemen.
Wolboeren uit Engeland verkochten grote volumes aan Lakenproducenten in Vlaanderen die weer grote groepen ambachtslieden uit de Gilden inzetten waarmee overkoepelende afspraken konden worden gemaakt. De Eindproducten of halffabricaten werden vervolgens via de grote jaarmarkten door de handelaren doorverkocht aan de Italiaanse handelshuizen.
Deze industrialisatie van het productieproces werd tenslotte gefinancierd door kapitaalkrachtige ondernemers, die zich uiteindelijk ook aansloten in gezelschappen om de risico’s te beperken. 

5 Zilver en muntgeld

* Hoewel ruilhandel zeker kan is het proces van commercialisering niet mogelijk zonder muntgeld. Na de handelseconomie ontwikkelde zich ook de geldeconomie, mogelijk gemaakt door nieuwe zilvermijnen die vanaf 1150 in Centraal-Europa werden gevonden. 

* Vanaf 1200 worden zwaardere munten geslagen die in alle lagen van de bevolking worden gebruikt.

* De toename van de geldeconomie over heel Europa had een aantal consequenties

  • 1) Een aantal geld gerelateerde specialistische beroepen ontstonden als geldwisselaar, notaris en herbergier (die een belangrijke informatiebron was voor prijzen, aanbod handelspartners en die vaak het transport regelde. 
  • 2) Verder gingen ondernemers en handelaren steeds meer letten op de kosten zoals:
    → a) Transportkosten die door de verbetering van het Romeinse wegennet al verminderd waren, maar ook door toename van schip capaciteit, en de ontwikkeling van nieuwe, snellere, grotere etc boten en vaartuigen
    → b) Vermindering van de transactiekosten, door niet meer alleen individueel te onderhandelen maar dat via instituties te doen, waardoor de handel veiliger efficiënter en dus goedkoper kan (bijv jaarmarkten en gilden die prijzen afspreken). Ook de toename van regelgeving op bijv de jaarmarkt en de juridische afdwingingsmogelijkheden maakte het vertrouwen groter en daarmee drukte de transactiekosten.

6 Nieuwe gemeenschappen

* Door de groei van de bevolking ontstonden nieuwe nederzettingen

* De meest verstedelijkte gebieden lagen in Noord Italië en Zuidelijke Nederlanden met percentages van 35-40% in steden vooral door migratie. Voor heel Europa was dat percentage 10-15%, maar in grote delen van het midden en oosten niet meer dan 5%. 

* Dorpen en dorpsgemeenschappen op het platteland. Nam tussen 1100 en 1300 toe agv bevolkingsgroei en ontstaan van heerlijkheden en parochies, waarom heen mensen gingen wonen. 

* Dorpsgemeenschappen waren relatief autonoom, ommuurd of in de nabijheid van een hof met hofheer of een kasteel, hoe zwakker de heer des te sterker de vrijwillige zelforganisatie van de kleine gemeenschappen om gezamenlijke publieke diensten te organiseren als wegen, bruggen, dijken en gemeenschappelijke grond. 

* De informele zelforganisatie werd vanaf de 12de eeuw geformaliseerd in rechten van de gemeenschap die men met de heer afsprak. Het bestuur (In Nederland Schout en Schepenen geheten) bestond uit gekozen bestuurders en rechters die volgens lokaal recht conflicten oplosten.

 * De bevolking was een mengeling van vrije en onvrije boeren (soms nog slaven) maar de horigheid verdween steeds meer aan het einde van de 13de eeuw muv delen van Engeland, Frankrijk, Catalonië, Het Duitse Rijk en Polen.  

* Het verval van het Hofstelsel. Arbeid werd goedkoop en heren verdienden meer door land te verpachten. Horigen kochten zich daarop vrij, waardoor de mobiliteit en de productie voor de vrije markten toenam. Bovendien droeg het collectieve optreden van boeren in de gemeenschappen ook bij aan een betere bescherming van hun bezit tegenover de Heren al dan niet gesteund door territoriale vorsten die de lokale adel wilde controleren 

* Commercialisering, de opkomst van nieuwe gemeenschappen en nieuwe vormen van landexploitatie lopen zo hand in hand

7 De Middeleeuwse stad

* Steden ontstonden op initiatief van koopliedenverenigingen, die belang hadden bij een zorgvuldig bestuur en bij afspraken met de lokale heren. De stedelijke gemeenschappen sloten daarop een overeenkomst met deze heer die ook een belang had namelijk inkomsten die uit de handel en de markten naar hem toevloeiden.

* Deze stadsrechten somden de rechten (bijvoorbeeld, vrijheid van iedereen die 1 jaar in de stad burger was, het recht een muur te bouwen, zelf recht te spreken etc) en plichten op en werden meestal door onderhandelingen tot stand gebracht, waardoor ze sterk kunnen verschillen van stad tot stad.

* Kenmerken van steden waren hun dichte bebouwing, de stadsmuren en het stadszegel die hun autonomie symboliseerde en verder diverse sociale samenstelling met markten ambachten, specialisten, en bestuur.

* De autonomie van de steden verschilde van elkaar. Toscaanse en Lombardische steden wisten aan het einde van de 12de eeuw volledige onafhankelijkheid en autonomie te verwerven  Toch bleven de meeste steden ondergeschikt aan de wereldlijke en geestelijke leiders. 

* Concrete problemen zoals hygiëne, huisvesting, veiligheid voedselvoorziening en werk voor de vele migranten konden alleen maar collectief worden aangepakt, reden waarom men zich organiseerde in sociale verbanden die niet op verwantschap of nabuurschap maar op functionaliteit gebaseerd waren. 

* Corporaties werden vrijwillig opgericht om deze taken ter hand te nemen, zoals ambachtsgilden, broederschappen, buurten die gezamenlijk bepaalde publieke verantwoordelijkheden op zich namen.

* Het ambachtsgilde. Lang werden die gezien als belemmerend maar tegenwoordig ziet men vooral hun flexibiliteit en de mate waarin ze belangrijke economische functie vervulden zoals:

  • Kwaliteitscontrole en kwaliteitseisen
  • Tegengaan van oneigenlijke concurrentie
  • Opleiding gezellen en verspreiding kennis en nieuwe technieken.
  • Sociaal vangnet voor ziekte werkeloosheid en ouderdom en wanneer ze voort waren gekomen uit religieuze broederschappen ook voor begrafenisdiensten en armenzorg.
* Naarmate de macht toenam van de ambachtsgilden terwijl ze door de kooplieden en aristocratie systematisch uit het bestuur van de stad werden gehouden leidde dit in de loop van de 13de eeuw tot onvrede en opstanden (bijv. Florence 1293) mede gevoed in de Zuidelijke Nederlanden door teruglopende economie, verslechterde leefomstandigheden en groeiende tegenstelling arm en rijk.

* In de loop van de 12de en 13de eeuw kwamen steeds meer stedelijke instellingen zoals:

  • a) Hospitalen voor zieken ingesteld door de Kerk, zorginstellingen en rijke burgers
  • b) (Parochiale) Armentafels, voor voedsel kleding en brandstof voor de armen
  • c) Parochiescholen die verschenen naast kathedraal en kloosterscholen
  • d) Universiteiten rondom 1200 als corporaties 

* Opvallend is de geringe bemoeienis van het stadsbestuur. De Organisatie van deze corporaties lag vrijwel geheel bij particulieren, kloosterordes en de kerk.

8  Besluit

* Voorop staat dat Europa aan het einde van de 13de eeuw nog grotendeels een agrarische samenleving was. In delen van Europa was nog steeds sprake van horigheid en was de productie vooral gericht op het onderhoud en de voeding van de lokale gemeenschap. 

* Daarnaast hadden echter toenemende handel en demografie geleid tot nieuwe gemeenschappen en steden die langzaam uitgroeiden tot de knooppunten in de regionale en internationale handelsnetwerken.

* De groei leidde tot een op winst gerichte markteconomie waarin markten een hoofdrol speelden. De samenlevingsvormen leidden ook tot de vorming van allerlei nieuwe instituties die eeuwenlang een grote rol zouden spelen.

* De stelling dat er eigenlijk niets gebeurde in de wereld totdat de Vroegmoderne tijd overging in de moderne tijd is dan ook onzin en vooral te wijten aan de ervaring met de eigen tijd (Een anachronisme dus)

Vervolg
De Middeleeuwen als tijd van stilstand
OU verwerking