De Middeleeuwen als tijd van stilstand - 2


Samenvatting (OU)

In het jaar 1000 was het volume van de langeafstandshandel in vergelijking met regionale en lokale handel gering. In de periode 1000-1300 vond een grote demografische en economische groei plaats, die gepaard ging met de 

  • groei van steden, 
  • grotere economische specialisatie en 
  • toename van de langeafstandshandel. 

Bij deze ontwikkeling was de relatie tussen stad en platteland van groot belang.

Een indicator van de toenemende handel is het toenemend aantal jaar- en weekmarkten in de dertiende eeuw. De meeste steden werden voorzien door hun directe achterland en de verspreiding van markten had vooral invloed op de regionale handel. Het droeg ook bij aan de toenemende commercialisering van de economie.

Jaarmarkt in de Middeleeuwen – definitie en betekenis

 

Ontstaan in de Middeleeuwen

Jaarmarkten ontstonden in de tweede helft van de Middeleeuwen, vanaf ongeveer 1150, toen de Europese bevolking groeide wat leidde tot de opkomst van steden en later staten. In de twaalfde eeuw kreeg de kerk het recht om jaarmarkten te gaan organiseren. Meestal ging dit gepaard met een grote kermis en duurden dit soort markten drie weken. De opbrengsten bleken zeer gunstig te zijn voor de economie van de stad.

Met een piek in de periode 1200-1300 kwamen jaarmarkten vooral tot stand in of nabij grotere steden. Maar ook langs grotere rivieren of op plekken waar zich grote productie- of afzetgebieden bevonden. Lokale en regionale machthebbers zagen in dat het slim was om de handel te concentreren in jaarmarkten, internationale markten die geconcentreerd waren in enkele kernregio’s in Europa: de Champagne in Frankrijk (Troyes, Provins, Lagny), verder in Vlaanderen, Duitse steden lang de Rijn en Utrecht, en in Groot-Brittannië. In Engeland concentreerde zich een jaarmarktencyclus, rond Boston, Stamford en St. Ives, waar al minstens sinds 1160 op geregelde basis markten georganiseerd werden waar wolverkoop de hoofdactiviteit vormde.

Functie van jaarmarkten

Op de jaarmarkten kwam een gemêleerd publiek samen: koopmannen uit de wijde omtrek, internationale handelaren en mensen uit de regio die stoffen, wijn en andere goederen wilden kopen. Het voordeel van jaarmarkten voor handelaars was dat zij onderweg goed beschermd waren en op de markten veilig konden handelen. Voor de lokale autoriteiten, vorsten, hertogen, landsheren en de bevolking waren jaarmarkten een goede kans om de eigen economie een boost te geven. Verder konden ze op jaarmarkten ook buitenlandse handelaren inzetten als informanten, geldschieters en voor andere diensten gebruiken.

Jaarmarkten vormden in deze zin feitelijk concentratieketens in de internationale Europese handel en dienstverlening, die ervoor zorgden dat handelaren uit alle windstreken hun producten kwijt konden en potentiële kopers veel keuze hadden.

Om kooplieden naar de jaarmarkt te ‘lokken’, regelden landsheren, regionale machthebbers en het stadsbestuur (de latere vroedschap) marktvrede, en vrije geleiden, lage toltarieven en bescherming van kooplieden die op reis waren.

 


De ontwikkelingen van de twaalfde en dertiende eeuw wordt wel omschreven als een ‘commerciële revolutie’. Vanaf de late tiende eeuw ontspon zich een concurrentiestrijd tussen kooplieden uit Italiaanse steden zoals Venetië, Pisa en Genua. Deze steden bouwden aan een netwerk van handelskolonies in het Byzantijnse rijk, Noord-Afrika en de Levant. Pas aan het einde van de dertiende eeuw vestigden Italiaanse handelaren zich in Noord-Europa. Noord-Europese handelaren waren wel aanwezig in de Italiaanse steden. Een belangrijke ontwikkeling was de komst van handelsgilden, zoals de Duitse Hanze. Deze gilden organiseerden langeafstandshandel en dwongen voorrechten af bij vorsten.

Het lijkt erop dat demografische groei en toenemende productie op het platteland de motor waren voor de verstedelijking en commercialisering. De groei van de steden zorgde voor een groeiende vraag naar producten van het platteland, zoals voedsel en wol, en stimuleerde specialisatie en regionale handel.

Het succes van middeleeuwse handelaren was afhankelijk van het drukken van de kosten en verkleinen van risico’s. Dit was bijvoorbeeld mogelijk door verbeteringen aan de infrastructuur (zoals het wegennet). De jaarmarkt zorgde enerzijds voor veiligheid door de bescherming van een lokale heer en anderzijds voor verlaging van kosten.

De groei van bestaande en de komst van nieuwe steden werd gevoed vanuit het platteland. Met name het aantal min of meer zelfstandige, kleine dorpsgemeenschappen groeide. Door de toename van het aantal arbeidskrachten werd grond gedurende de twaalfde eeuw steeds minder door onvrije horigen bewerkt, maar in toenemende mate door vrije boeren die een stuk land pachtten.

De groeiende steden absorbeerden eveneens een groot aantal voormalige horigen. Het stedelijk bestuur werd gedomineerd door kooplieden. Sommige Italiaanse steden bereikten volledige autonomie, maar in Noord-Europa moest men vaak samenwerken met een lokale heer. In de stad ontstonden nieuwe sociale verbanden, zoals ambachtsgilden, die niet op verwantschap gebaseerd waren en voorzagen in publieke voorzieningen. Het gebrek aan vertegenwoordiging van de ambachtsgilden in het stadsbestuur zorgde soms voor conflicten.

Opdrachten (OU)

Leg uit dat de relatie tussen steden en het platteland belangrijk was bij de economische ontwikkelingen tussen 1000 en 1300.

De economische ontwikkelingen tussen 1000 en 1300 hingen samen met de complexe verhoudingen tussen steden en hun achterland. Stedelijke jaar- en weekmarkten waren de spil voor regionale, interregionale en langeafstandshandel.

De toegenomen specialisatie en diversificatie was een gevolg van de opkomst van stedelijke industrieën. De stedelijke productie creëerde vraag naar plattelandsproducten en was van het platteland afhankelijk. Bierbrouwers hadden bijvoorbeeld haver of gerst nodig, terwijl de textielnijverheid afhankelijk was van wol.

Steden konden slechts voortbestaan door een voortdurende toevoer vanuit het platteland. Het ging dan niet alleen om de *grondstoffen voor de nijverheid, maar ook om *voedsel en *migranten die het geboortetekort in de steden konden opvullen.

De economische historicus Lopez heeft de twaalfde en dertiende eeuw gekarakteriseerd als een ‘commerciële revolutie’.
Waaruit bestond deze revolutie en hoe moet deze worden verklaard?

De commerciële revolutie van de twaalfde en dertiende eeuw bestond uit de vorming van complexe economische systemen (de ‘geboorte van het kapitalisme’), toenemende specialisatie en diversificatie en de komst van een geldeconomie. Deze ontwikkelingen gingen gepaard met een groei van de langeafstandshandel, aanvankelijk vooral in het mediterrane gebied, maar gedurende de dertiende eeuw ook in Noord-Europa.

Voor de commerciële revolutie zijn verschillende verklaringen gegeven. Mogelijk speelden de toegenomen openbare veiligheid en de komst van nieuwe instituties, zoals notarissen en geldwisselaars een rol.

Lopez zelf wees vooral naar de langeafstandshandel als de motor achter de economische ontwikkelingen. Een andere mogelijke oorzaak is de bevolkingsgroei. Een aantal historici stelt dat Europa halverwege de twaalfde eeuw een kritische grens passeerde waarbij demografische en economische groei elkaar gingen versterken.

Een laatste mogelijke oorzaak is te toegenomen landbouwproductie door het gebruik van nieuwe technieken en een gunstig klimaat.