1. De Noord-Nederlandse schilderkunst in de tijd van Rembrandt (1.1 - 1.3)


Introductie

De enorme omvang van de kunsthistorische literatuur over de schilderkunst van de Nederlandse Gouden Eeuw zorgt voor een haast onoverzichtelijke hoeveelheid materiaal. Onderzoek van de afgelopen decennia heeft duidelijk gemaakt dat de omvang van de productie waarschijnlijk meerder miljoenen stuks omvatte en duizenden schilders in de republiek werkzaam waren. Velen daarvan waren geen uitzonderlijke artistieke talenten. Het blijft dus moeilijk om je te realiseren, dat het beeld dat we tegenwoordig van de schilderkunst van de Gouden Eeuw door de collecties van grote musea als het Rijksmuseum of het Mauritshuis krijgen, erg vertekend is. Wat bewaard is gebleven is vooral de (artistieke) top van de ijsberg
Studies naar de daadwerkelijke ‘massaproductie’ zijn daarom tot nu toe schaars (Angela Jager, ‘Galey-schilders’ en ‘dosijnwerck’. De productie, distributie en consumptie van goedkope historiestukken in zeventiende-eeuws Amsterdam, proefschrift Universiteit van Amsterdam, Amsterdam 2016.) Amsterdam School of Historical Studies (ASH)

Uit de enorme hoeveelheid kunsthistorische literatuur over Rembrandt en de positie die hij in sommige overzichtswerken krijgt toebedeeld, ontstaat al snel de indruk, dat de meester verreweg de belangrijkste kunstenaar van zijn tijd was. De vraag is of dit zijn huidige status weerspiegelt of ook iets zegt over zijn positie in zijn eigen tijd. Uit een analyse van de rol die hij speelde binnen de ontwikkeling van de schilderkunst in de zeventiende eeuw, die verdeeld is over de verschillende toen gangbare specialisaties historiestuk, landschap, portret, genrestuk en stilleven, blijkt dat hij weliswaar in de loop van de jaren 30 een vooraanstaande positie had, maar dat zijn invloed op de mainstream van de kunst van de tweede helft van de zeventiende eeuw tamelijk beperkt was. De smaak van de opdrachtgevers en verzamelaars veranderde en de manier van schilderen van de meest gevraagde meesters reflecteerde deze veranderingen. Daarmee kan duidelijk gesteld worden, dat de aandacht van kunsthistorici voor Rembrandt disproportioneel is, wanneer we die binnen de context van de ontwikkelingen in de schilderkunst van de Gouden Eeuw en de trends in de eigentijdse voorkeuren daarbinnen bekijken.

1.1 Historiografische traditie

  • weten wat de bijdrage was van de Fransen Théophile Thoré en Eugène Fromentin aan de omslag in de waardering voor de Hollandse kunst van de zeventiende eeuw
  • wat er in de loop van de negentiende eeuw specifiek werd gewaardeerd aan de schilderkunst van de Gouden Eeuw
  • weten waarom het voor circa 1850 nog geen gemeengoed was om over de ‘Hollandse schilderkunst van de Gouden Eeuw’ te spreken.
Het beeld van de top van de Hollandse schilderkunst van de 17de eeuw is aan verandering onderhevig.

Tussen 1700-1800 werd Rembrandt gezien als één van de belangrijke meesters niet als de belangrijkste meester.



De waardering bij een breed publiek voor de Hollandse meesters in het algemeen en Rembrandt in het bijzonder kreeg in de loop van de negentiende eeuw zijn beslag. Verschillende publicaties van de Fransman Théophile Thoré, schrijvend onder het pseudoniem Wilhelm Bürger, en diens landgenoot Eugène Fromentin speelden hierbij een belangrijke rol. (1858-1860)
Ook vond een verandering plaats in de canon van meesters die specifiek bewonderd werden. Zo groeide Rembrandt pas ten tijde van Thoré en Fromentin uit van één van de belangrijke schilders tot de allerbelangrijkste vertegenwoordiger van de Hollandse kunst van de Gouden Eeuw.



Een onderscheid tussen de Vlaamse en de Hollandse kunst werd pas in de tweede helft van de 19de eeuw gemeengoed.
Thoré: vanaf 1609, 12-jarig bestand, terugkomst Rubens, realisme versus mythologie/bijbels

Eigenschappen van de zeventiende-eeuwse Hollandse kunst die vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw specifiek werden geprezen:
  • Vooral het realisme werd geprezen, het weergeven van de alledaagse werkelijkheid simpelweg aan de hand van wat men zag als men om zich heen keek. 
  • Daarnaast werd de 'karaktervolle eenvoud en diepgang' bijzonder gewaardeerd. Rembrandts werk zou bijvoorbeeld 'vol innerlijk leven' zitten (Van Vloten baseerde deze kwalificatie op het gebruik van licht). 
  • Ook speelde in de negentiende eeuw al een rol dat Rembrandt werd bewonderd omdat hij een uitgesproken burgerlijk en onafhankelijk meester zou zijn, wat men ook uit zijn schilderijen meende op te kunnen maken.

    Uiteraard zijn de meeste, zo niet alle, kwalificaties door de betreffende auteurs op Rembrandt en zijn werk (en dat van zijn tijdgenoten) geprojecteerd. Zelfs het zo geprezen realisme, dat in de kunsttheoretische geschriften vaak bekritiseerd werd, blijkt vaak toch veel meer een constructie van de werkelijkheid, dan een weergave ervan.
1.2 De genres in de Hollandse schilderkunst van de Gouden Eeuw

  • weten welke genres het vaakst worden aangetroffen in zeventiende-eeuwse inventarissen met schilderijen
  • weten waar de meeste specialisaties in de schilderkunst ontstonden.
In de zeventiende eeuw ontstond in het welvarende Holland een grote markt voor schilderijen en diverse kunstenaars specialiseerden zich op bepaalde motieven, de verschillende genres. We komen de benamingen voor die specialismen, zoals 'portret' en 'landschap' ook wel tegen in oude inventarissen en daaruit is ook globaal op te maken hoe populair welke type was. 
Uit de bestudering van zeventiende-eeuwse lijsten met schilderijen blijkt bijvoorbeeld, dat de productie van de sinds de negentiende eeuw zo gewaardeerde realisten, de schilders van stillevens en genretaferelen, veel minder groot was, dan die van schilders van historiestukken, een specialisme, dat wel eens als 'on-Hollands' werd gekarakteriseerd.

Hoewel een indeling in genres ons helpt om de enorme schilderkunstige productie in de Hollandse zeventiende eeuw enigszins te ordenen, is het kwantitatieve onderzoek, zoals dat van John Michael Montias, waarbij voornamelijk oude inventarissen worden gebruikt, niet onproblematisch. Zo is het niet onlogisch aan te nemen, dat er relatief gezien meer inventarissen overgeleverd zijn van verhoudingsgewijs grote verzamelingen van de meest welgestelden, die ook nog beter beschreven zullen zijn. Hun smaak zou, als dat het geval is, daardoor een grote stempel drukken op de statistische uitkomsten. 
Bovendien blijkt het niet altijd even makkelijk om een bepaald schilderij in een specifieke categorie te plaatsen. Het begrip ‘genre’ werd bijvoorbeeld in de zeventiende eeuwse inventarissen niet gebruikt. De categorisering als zijnde een ‘genre’-voorstelling berust dus op de huidige interpretatie van beschrijvingen in inventarissen.De keuzes die daarbij worden gemaakt kunnen ook weer grote gevolgen hebben voor de uiteindelijk uit de grafieken en tabellen op te maken conclusies.

Een landschap met een Bijbelse scène of een Bijbelse scène in een landschap en zou dus zowel onder de historiestukken als ook onder landschap kunnen worden ingedeeld. De scène stelt 'Jacob worstelt met de engel' voor (Genesis 32:24) en is geschilderd door Bartholomeus Breenbergh (1639, Rijksmuseum, SK-A-1724).
Een zogenaamd portrait historié, dat net zo goed binnen de portretten als onder de historiestukken zou passen. Het werk is geschilderd door Rembrandts leerling Ferdinand Bol en toont Margarita Trip die als Minerva haar zuster Anna Maria Trip onderwijst (1663, Rijksmuseum, SK-A-46).
Dit lijkt op het eerste gezicht een genre tafereel, een vrouw die haar handen warmt, maar wordt beschouwd als een allegorie van de winter. Het schilderij ziet er dus uit als een genrestuk, maar als allegorie zou het in de zeventiende eeuw waarschijnlijk tot de historieschilderkunst gerekend worden (Cesar van Everdingen, circa 1646, Rijksmuseum, SK-A-4878).
Slag bij Terheiden op 10 augustus 1653, tijdens de Eerste Engelse Oorlog, geschilderd door Jan Beerstraten (circa 1660, Rijksmuseum, SK-A-22). De marine schilderkunst wordt vaak als subgenre gezien van het landschap, maar hier wordt uiteraard ook een belangrijk moment uit de Hollandse geschiedenis weergegeven, waardoor het ook een historiestuk is.


De grootste groei in de productie van schilderijen die onder luxegoederen kunnen worden gerekend, vond plaats in Amsterdam, Haarlem en Utrecht, maar de aanleg voor de differentiatie in schilderkunstige genres werd al in de 16de eeuw in Antwerpen gelegd. Niet voor niets waren het dan ook vooral kunstenaars en hun kopers uit de Zuidelijke Nederlanden die na de val van Antwerpen hun smaak en specialisatie in het Noorden introduceerden.

1.3 Historiestuk

  • bekend zijn met de belangrijkste schilders van historiestukken in Holland in de Gouden Eeuw en deze globaal in chronologische volgorde kunnen zetten
  • historiestukken volgens de grote lijnen van de stilistische ontwikkelingen in de zeventiende eeuw kunnen rangschikken.
Rembrandt lijkt een belangrijk aandeel gehad te hebben in de ontwikkeling van de historieschilderkunst in Holland in de loop van de jaren dertig. Hij introduceerde een meer monochroom en koeler palet en wist de composities te vereenvoudigen en dynamischer te maken. Zijn rol was tamelijk opmerkelijk, zeker wanneer we bedenken, dat de eerdere trends in de historieschilderkunst voornamelijk door invloeden van buitenaf waren ontstaan; vooral uit Italië, zoals het maniërisme, het Caravaggisme en de invloed van Adam Elsheimer. En ook iets later zouden buitenlanders, zoals Peter Paul Rubens en de Franse en Italiaanse classicisten weer bepalend worden voor de ontwikkeling van de smaak.

Cornelis Cornelisz. van Haarlem, De doop van Christus, 170,5 x 206 cm, olieverf op doek, Parijs Musée du Louvre, 1588

Dit werk tot het manniërisme gerekend. De volle compositie toont veel naakte figuren, uitgerekt en in overdreven houdingen. Er gaat meer aandacht uit naar de uitbeelding van het naakt dan naar de eigenlijke hoofdscène die in het midden op de achtergrond in het donker is afgebeeld.
Hendrick ter Brugghen, De roeping van Matteüs, olieverf op doek, 102 x 137,5 cm, Utrecht, Centraal Museum, 1621

Hendrick ter Brugghen werkte met sterk overdreven licht-donker contrasten. De schaduwen in de voorgrond zijn haast zwart terwijl de scéne rond de tafel achter de figuren op de voorgrond fel verlicht is. Deze stijl heeft hij overgenomen van Caravaggio’s werken toen hij in Rome verbleef.

Cornelis Cornelisz. van Haarlem: Adam en Eva, 1592, wordt gerekend tot de Haarlemmer maniëristen.

Pieter Lastman: Christus en de Kanaänititsche vrouw, 1617, wordt pre-Rembrandtist genoemd.


Gerard de Lairesse: Selene en Endymion, ca. 1680, wordt tot het zogenaamd Hollands classicisme gerekend.

Rutgers beargumenteert, dat Rembrandt de voortrekkersrol, die hij in de jaren 30 als historieschilder had verworven, tegen het einde van hetzelfde decennium al weer verloor. Af te lezen aan een aantal monumentale historiestukken uit de periode daarna, zoals het portrait historié van een echtpaar als Isaac en Rebecca ( bekend als ‘Het Joodse bruidje’, ca. 1665 - ca. 1669), moet hij echter nog steeds prestigieuze opdrachten hebben gehad.
Er moet nog steeds een markt geweest zijn voor zijn schilderijen, hoewel zijn schildertrant steeds meer ging afwijken van de gangbare mode. Er moeten bepaalde liefhebbers geweest zijn voor Rembrandts werk, zoals er ook op het moment dat juist zijn wijze van schilderen in zwang was alternatieven waren. In de jaren 30 was er ook menig schilder die een goed belegde boterham verdiende, hoewel de stijl afweek van 'de mode' van het moment.