Vroege middeleeuwen

Sedes Sapientiae genoemd Vierge d’Evegnée (Maagd van Evegnée)

Dit beeld komt uit Évegnée, aan het begin van het Land van Herve, een paar kilometer ten noorden van Luik.

De groep Maagd met Kind voldoet aan een symmetrische compositie, volgens de regels van de wet van de frontaliteit terwijl de reliëfs zich beperken tot de meest eenvoudige expressie. Men zou het veeleer gelijk kunnen stellen aan een afgodsbeeld…

De Maagd lijkt een geheel te vormen met de stoel waarop ze zit, het lijkt zelfs of zij dient als stoel voor het Kind. In haar rechterhand houdt zij een appel, de linkerhand omvat een van de armleuningen van de stoel. Het kind zegent met zijn rechterhand tegen zijn borst en houdt een boek in zijn linkerhand.

Het werk kan worden beschouwd als een van de oudste ‘Sedes sapientiae’ uit het Maasland. De iconografie presenteert de Maagd als de “Zetel van Wijsheid” (Christus is de vleesgeworden wijsheid), als verwijzing naar de Troon van Salomo uit het Oude Testament: Salomo is namelijk bekend om het vonnis, dat hij heeft geveld waarvan de wijsheid legendarisch is gebleven. Maar tegelijkertijd maakt de appel, die de Moeder van de Verlosser in haar hand houdt, van haar ook “Nieuwe Eva”, zij, via wie de verlossing van de oorspronkelijke zonde plaatsvond.
Het beeld is aan de onderkant ontdaan van ongeveer 1/5 van de aanvankelijke hoogte.

De archaïsche stijl geeft op het eerste gezicht de indruk van een nogal primitief werk. Toch vertoont het gelijkenis met de gezichten van de figuren bij de kerkdeuren van de Heilige Maria in het Capitool in Keulen, omstreeks 1050.

1. Karolingische en Ottoonse kunst (936-1024) 

2. (Monumentale) beeldhouwkunst (vanaf ca. 970) 

3. Relieken en reliekverering

1. Karolingische en Ottoonse kunst (936-1024)


De vraag is of Karel de Grote en zijn tijdgenoten de Karolingische renaissance ook echt als een ‘nieuwe’ periode zagen. De term renaissance suggereert een breuk met het verleden, maar de Karolingen zullen die periode voornamelijk als een continuering van het Vroegchristelijke Romeinse Rijk hebben gezien. Dat blijkt wel uit kerkbouw uit de 9e eeuw, zoals de Santa Prassede in Rome waarvan de opzet (een vroegchristelijke basilica) en mozaïeken nog nagenoeg gelijk waren aan die van de 4e, 5e en 6e eeuw.


1. Ottoonse kunst (936-1024)

De Ottoonse periode is de periode die volgde op het Karolingische Heilige Roomse Rijk. Onder de keizers Otto I, II en II en Hendrik II werden de ideeën en idealen van Karel de Grote voortgezet. Het hergebruik van objecten uit een ander kunstwerk of andere periode noemen we spoliatie. In de Karolingische en Ottoonse periode werd dat gedaan om te verwijzen naar de Klassieke Oudheid. 

Denk daarbij ook aan het hergebruiken van een camee van keizer Augustus in een christelijk processiekruis, het Lotharius Kruis (ca. 1000, omgeving Keulen)

In de architectuur betekende dit een voortzetting van de Karolingische architectuur, met als klein verschil dat de Ottoonse kerken ‘zwaarder’ en minder ‘open’ werden.

Sankt Pantaleon, Keulen Ca.980 




De aankleding van de kerk gebeurde voornamelijk met schilderingen en sculptuur, zoals de Christuszuil in de Michaëlskerk in Hildesheim.

St Georg, Oberzell, Reichenau, muurschilderingen 10 e eeuw


Voor de manuscriptenkunst gold min of meer eenzelfde ontwikkeling. Daar waren zowel de byzantijnse als Romeinse invloeden zichtbaar. Christus die afgebeeld werd als jonge man en de aanwezigheid van de gouden vlakken als achtergrond (Byzantijns). Er werd gepoogd meer overtuigingskracht aan te brengen in de voorstellingen door middel van Romeinse architectuur en pogingen tot een verkort perspectief (Romeins). De expressieve lijnvoering laat bovendien nog Insulaire invloeden zien. Er ontstonden perikopenboeken, dat waren boeken met passages uit de evangeliën gerangschikt volgens gebruik in de liturgie.


2. (Monumentale) beeldhouwkunst (vanaf ca. 970)

Gregorius de Grote dicteert gezangen
Antifonarium van Hartker, ca 1000


Paus Gregorius de Grote 
(590-604) 

“Wat de Schrift is voor geletterden, 
zijn afbeeldingen voor analfabeten” 


Libri Carolini (ca. 791) 

Wij staan afbeeldingen toe in de kerken, 
niet om ze te vereren, maar ter herinnering aan wat gebeurd is en tot sier van de wanden. 

Esthetiek wordt bepaald door de mate van 
gelijkenis met de natuur



Het afbeelden binnen het Christendom stond in de 9e en 10e eeuw nog steeds onder discussie. Sinds het begin van het Christendom had men afgesproken het afbeelden te beperken tot tweedimensionale afbeeldingen. Losstaande sculptuur zou te sterk geassocieerd worden met het heidendom en tot verafgoding/idolatrie leiden.

Christus tussen 2 engelen, 7e eeuw, Santa Maria te Quintanilla de las Vinas

In Ottoonse en Karolingische kunst: 
Kruisiging = overwinning/triomf

Luikse dichter Notker Balbulus (840-912) 
over gekruisigde Christus:

“Hij wapent zich als een soldaat. De vijand die verslagen is sterft door zijn speer. De zware strijd die Christus streed stelt onze redding zeker. Wanneer de zege is behaald brengt hij ons naar het vaderland waar hij voor eeuwig wordt geëerd”



Kruisiging Tongeren, OLV basiliek, ca. 980

Rond het einde van de 10e eeuw zien we echter twee relatief plotselinge nieuwe ontwikkelingen binnen de beeldende kunst die mooi verenigd zijn in het zogenoemde Kruis van Gero, een bisschopskruis uit Keulen ca. 970:








- Losstaande sculptuur

- Lijden van Christus zichtbaar 

- Los van narratieve context: voor contemplatie en devotie













Losstaande sculptuur 
Tot het einde van de 9e eeuw was sculptuur bijna altijd aanwezig ín de kerk en zat deze vast aan de architectuur (monumentaal). Kapitelen waren van voorstellingen voorzien, maar deze waren, zeker tot de 8e eeuw, nauwelijks driedimensionaal te noemen. Het waren lage reliëfs die vaak in stijl nog afgeleid waren van de boekverluchtingskunst. Rond het jaar 1000 werden de reliëfs veel dieper en meer driedimensionaal, maar nog altijd vast een de architectuur.



Het bisschopskruis van Gero wordt gezien als een van de oudste losstaande vrije sculpturen

(de reliekhouder 'Madonna van Essen' uit Keulen, ca. 980, met een kern uit de 9e eeuw, buiten beschouwing gelaten).

Aan de façades en de rest van het exterieur van de kerken duurde het wat langer voordat daar sculptuur te zien was die steeds verder losstaand was. De eerste voorbeelden op grote schaal zien we pas in de vroege 12e eeuw in Zuid-Frankrijk ontstaan.

St Trophime, Arles, ca. 1180

3. Relieken en reliekverering

2 Koningen 13:20-21 
Elisa stierf en werd begraven. Het was het seizoen waarin elk jaar weer 
Moabitische benden het land binnenvielen. Toen de plunderaars eraan 
kwamen, werd er juist iemand begraven. Snel wierpen ze de dode in 
Elisa’s graf. Zodra hij in het graf in aanraking kwam met het gebeente
 van Elisa, kwam de dode weer tot leven en stond hij op.

Mattheüs 9:20-22 
Plotseling naderde hen van achteren een vrouw die al twaalf jaar aan 
bloedverlies leed. Ze raakte de zoom van zijn bovenkleed aan,
 want ze dacht: Als ik alleen zijn bovenkleed maar kan aanraken, zal ik al
 genezen worden. Jezus draaide zich om, en bij het zien van de vrouw
 zei hij: ‘Wees gerust, uw geloof heeft u gered.’
 En vanaf dat moment was de vrouw genezen.

reliekschrijn van de H. Maagd (1260). Hoei, Collegiale kerk O.L.Vrouw.

In de loop der eeuwen groeide het Christendom en daarmee ook het bestaan en de verering van de martelaren en andere heiligen. Deze heiligen werden steeds meer gezien als tussenpersonen die voor voorspraak zorgden. Met andere woorden: een ‘goed woordje’ deden bij God. Hoewel er binnen de kerk gehoed werd voor verering en verafgoding van afbeeldingen van deze heiligen, werden de overblijfselen, de relieken, wél in hoge mate vereerd en werden er zelfs krachten aan toegekend.

reliekschrijn van de H. Ursula. 1400. Brugge, St. Janshospitaal.

Verering relieken 

Primaire
beenderen, bloed, tanden, haren, nagels, as van verbrande lichamen, 
tranen, melk (Maria) en gedroogde weefsels. 

Secundaire
Contact met heilige: kruis van Christus, lijkwade, kleding, 
wandelstokken en gebruiksvoorwerpen 

Tertiaire
Contact met reliek: doeken die op de graven van heiligen werden gelegd, 
of stof dat op het graf van Martinus had gelegen en dat als bijzonder medicijn gold. 

Belang
Kracht 
Voorspraak/bemiddeling 

In vroege Christendom alleen in memorie-kerken 
Vanaf 1215 reliekverering centraal geregeld vanuit Rome 
tevens: reliek mag niet buiten houder vereerd worden

reliekschrijn met hoofd van paus Alexander, 1145.


 De relieken werden bewaard in reliekhouders. In het vroege christendom waren deze reliekhouders eenvoudig en praktisch van aard: kleine doosjes en kleine zakjes. Naar mate de tijd vorderde werden deze reliekhouders steeds groter en rijker gedecoreerd. De relieken kregen binnen de kerk een prominente plek op de verschillende altaren die aan de betreffende heilige gewijd waren. De relieken werden in de eerste instantie ín het altaar bewaard, maar kwamen er steeds vaker bovenop of achter te staan. De reliekhouders kregen ook steeds vaker het uiterlijk van de heilige zelf, in de vorm van een beeld of een deel van het lichaam van de heilige. Gelovige wierpen zich op de knieën voor deze beelden en de grens tussen verering van de overblijfselen van de heilige ín het beeld, of het beeld zelf vervaagde.


Vanaf 1310 werd het verplicht bij elk altaar duidelijk te laten zien welke heilige er vereerd werd. Dit gebeurde steeds meer met zogenoemde retabels, grote altaarstukken waarop vaak het leven van de betreffende heilige was afgebeeld. In het noorden gebeurde dat in gebeeldhouwde variant. In Italië liep dat in de vroege 13e eeuw parallel met de opkomst van de paneelschilderkunst.


Informatieve webpagina: De middeleeuwse reliekencultus