Ridders en toernooien 1000-1300


9  Ridders en toernooien, 1000-1300. Mario Damen.


Damen opent met een prachtige still uit de jaren vijftig serie Ivanhoe met de latere James Bond, Roger Moore (met vetkuif). Ik was gek op die serie. Het was één van de oorzaken waardoor ik me voor de middeleeuwen ging interesseren.

De auteur beschrijft in dit hoofdstuk de evolutie van de zwaar gewapende ruiter in dienst van een edelman of vorst tot adellijk ridder, met alles wat daar achter zat tot en met de hoge positie die hij rond 1300 (dat was overigens in Europa niet overal hetzelfde) bereikt had.  Hij behandelt de kastelenbouw, de veranderingen in de wapenrusting en de gevolgen daarvan, de herkomst en de ceremonie van de ridderslag en de rol van deze groep in de kruistochten. Dit alles zorgde ervoor dat het ridderschap een mystiek tintje kreeg, versterkt door de ridderromans en het ontstaan van de geestelijke ridderorden. En natuurlijk hun public relations via het toernooi, dat van oefening voor de oorlog uitgroeide tot een kleurrijk publieksevenement, dat tot op de dag van vandaag tot de verbeelding spreekt.

Helaas laat Damen juist in het heraldische aspect hiervan enkele steken vallen. Zo waren banieren volgens mij niet van laken gemaakt (ze zouden niet te tillen geweest zijn) maar van zijde. De als 9.11 afgebeelde vlag is geen vaandel maar een zogenaamde standaard, de vlag van een legeraanvoerder. En dan op p. 180 staan enkele beweringen die ik in hoge mate betwijfel: voor het jaar 1100 zouden ridders de kleuren of tekens van hun heer gedragen hebben, maar dat zou betekenen dat er voor het algemeen gebruik worden van de heraldiek na ca 1140, al een geregelde proto-heraldiek was. Dat kan kloppen, zie ook het wandkleed van Bayeux, maar daar is ook uit op te maken dat men nogal eens van schildinhoud wisselde, dus hoezo waren het de kleuren van de heer. Tenzij ze natuurlijk steeds met diens wijzigingen van wapenteken meegingen. Schildinhoud zou ook van de banieren van die heren overgenomen zijn. Er waren echter duizenden ridders die geen banier voerden en dat ook niet mochten, maar die toch ook een wapen in hun schild gingen voeren.  Ook de kleuren zouden van banieren overgenomen zijn. Waar is die uitspraak op gebaseerd, als banieren uit die tijd niet bewaard zijn gebleven? En van ingekleurde banieren op vroegmiddeleeuwse miniaturen kun je nooit weten of dat een realistische voorstelling van zaken is. Damen zegt ook dat de inhoud van pre-heraldische zegels in het wapen terechtkwam, maar voorbeelden geeft hij niet. Als die er al zijn. De lelie werd inderdaad al door Franse koningen gebruikt voor hij in hun wapen terecht kwam, maar veel meer voorbeelden ken ik niet.

De auteur zegt dat in het begin vooral dieren in wapens werden gevoerd, maar dat is in de vroegste wapenboeken en uit de bestudering van de vroegste heraldische zegels niet op te maken. Sterker nog: de oudste wapens laten vooral abstracte patronen van (schuin)balken, palen, kruizen, kepers en ruiten zien. Het aantal gebruikte dieren was trouwens uiterst beperkt: leeuwen, een enkele beer, adelaars, merletten, een vaag soort vis; dat is het wel. Ook wordt vermeld dat vanaf de tweede helft van de  12e eeuw het wapen ook op de wapenrok, een stoffen overgooier over de maliënkolder, toegepast werden, maar dat was toch echt pas in de loop van de 13e eeuw en eigenlijk pas echt en algemeen ca 1300.

Ook over wat zaken betreffende de wapenrusting van de ridder worden dingen beweerd die niet kloppen. Zo zouden er na 1066 “linten, leren koorden en veren” aan helmen bevestigd worden, wat niet alleen fraai oogde maar ook extra indruk op de vijand moeten maken. Ik dacht het niet. Helmen werden inderdaad met leren riemen onder de kin bevestigd en met veters aan de kap van het kolder, maar waren niet bedoeld om te imponeren. Veren vonden vanaf de 14e eeuw een plaats in sommige helmtekens, maar dat was het wel. Linten bestonden in de middeleeuwen nog niet. Bij plaatje 9.7 van een bronzen ridder te paard wordt gezegd dat hij een “gesloten vizierhelm” draagt, maar dat is duidelijk een laat 13e eeuwse pothelm en die hadden geen vizier. Het helmteken op dit beeldje is verder geen gewei, maar een bepaald soort hoorns. Ook haalt Damen het gebruik van de lans en de speer door elkaar: de eerste werd onder de arm gehouden, de tweede, veel lichter dan de lans, bovenshands om te steken of te werpen. Ook de beschrijving van plaatharnas in de 13e en 14e eeuw is wat onhandig gesteld en zeker niet compleet.

Kortom: het verhaal klopt wel in de grote lijnen, maar in detail is er wel wat aan te merken op bepaalde delen. En dat zijn nu net de practische zaken waar het zo vaak mis gaat in films en beschrijvingen in romans. (Tiecelin)

 

Tristanteppichs, Wandbehang, ca. 1300, Wolle, im Klosterstich ausgeführte flächendeckende Fadenapplikation, Kloster Wienhausen bei Celle, Deutschland
 
1: De ridder in de populaire cultuur 

* Beeld van de ridder wordt bepaald door series als Ivanhoe gebaseerd op het boek van Walter Scott. 

 2: Van ruiters tot ridders 

* De heer bouwde een kasteel voor zijn eigen veiligheid en die van zijn gezin. Aanvankelijk waren deze kastelen van hout, een toren een aantal stallen en schuren met een palissade op een heuvel gebouwd. Vanaf 1100 werden de kastelen echter van steen en aangezien dat kostbaar was konden alleen de rijkere heren het zich veroorloven.
* Deze “verkasteling” vond plaats vooral tussen 1000 en 1200 in heel Europa,
  • soms omdat het koninklijk gezag was verzwakt,
  • soms echter ook als versterking van het gezag zoals in Spanje tijdens de Reconquista (Castilie is letterlijk kastelenland) en in Engeland tijdens de Normandische verovering door Willem de Veroveraar na de inval van 1066, om alle verzet van de bevolking meteen de grond in te boren. 
Verschillen ruiters voor 1000 en die van 1100: 
* Voornaamste verschillen tussen de ruiters in de Karolingische periode en die rondom 1100 zijn gelegen in hun *wapenuitrusting en in hun **sociale status
*
  • a) Introductie van de maliënkolder rond 1000
  • b) Helmen en eerst vooral ter bescherming achtereenvolgens met neusstuk later vanaf 1300 met gezichtsbescherming, luchtgaatjes en vizier.
  • c) Helmtekens (Cimier)
  • d) Ontwikkeling van het schild rond 1100 werden de grote schilden vervangen door kleinere, 
  • e) Ontwikkeling van het harnas als vervanging van de maliënkolder omdat die een betere bescherming tegen de pijlen van longbows en kruisbogen bood en lichter was. 
  • f) Speciaal gefokte paarden en zadelaanpassingen om alles te dragen. 
  • g) Ontwikkeling van wapentechnieken als de Crouched Lance techniek waarbij de lans tegen de rechteroksel werd geklemd als stootwapen i.p.v. werpspies. De wapens (Lans, zwaard, dolk en soms knuppel met ijzerbeslag bleven gelijk)
**
*Veranderingen in sociale status: Deze nieuwe wapenuitrustingen waren kostbaar niet alleen in de aanschaf maar ook omdat langdurige training (die vaak aan de hoven werden verzorgd voor de adellijke zonen) was vereist. De ruiters claimden dan ook een adellijke status hoewel men niet altijd van adel was (maar wel rijk bijvoorbeeld) 
* De adellijke ruiters en de rijke ruiters versmolten daardoor rondom 1200 tot een zelfbewuste en gesloten ridderklasse, waarvan men slechts op twee manieren lid kon worden namelijk door: 
  • a) Adellijke erfopvolging, zonen konden tot ridder worden geslagen dan wel voor 
  • b) Anderen die niet van adel waren maar door de vorst tot ridder werden geslagen vanwege bijzondere verdienste of rijkdom 
* De risico’s voor de ridder op het slagveld waren klein, omdat men vele tegenstanders kon verslaan en omdat men eerder gevangen werd genomen dan gedood ter wille van het losgeld. Maar de risico’s waren niet afwezig zoals blijkt uit de Gulden Sporenslag van 1302 toen een Vlaams leger enkele duizenden Franse ridders op het slagveld doodde.  

3: Ridderslag en kruistocht 

* De ridderklasse zelf kende een aantal subklassen afhankelijk van rijkdom, status en welvaart: 
  • 1) De baanderheren (Latijn: Banneretus) vaak vermogende ridders die zelf weer ridders in dienst hadden en het recht hadden een banier (Vierkante vlag van geborduurd linnen) op het slagveld te dragen. Deze banieren werden al in de romeinse tijd gebruikt als oriëntatiepunt en onder het banier vocht dan de baanderheer (Chevalier bannerech) met zijn eigen compagnie.
  • 2) De gewone ridders die onder een driehoeksvaandel vochten (Gonfannon) het merendeel van de ridderklasse.
  •  3) De knapen (Squires of Escuiers) aanvankelijk eenvoudige bewapende bediende later meer “ridder in opleiding”, adellijke zonen die nog niet tot ridder waren geslagen, dan wel jonge mannen die noch de leeftijd, ervaring of middelen hadden om ridder te worden. 
* Het toernooi bestond uit  onderdelen namelijk: 

1) Het toernooi werd twee weken van tevoren aangekondigd door de herauten van de organisatoren. Het toernooi vond meestal plaats op het platteland maar wel in de buurt van grote steden in verband met de benodigde infrastructuur tbv de gasten, gedurende het hele jaar muv maart (Vastentijd is godsvrede) en augustus (= oogstmaand) 

2) De aanwezigen (vaak honderden ridders) werden in twee groepen ingedeeld rekening houdend met territorium (als Schotten, Bretoenen Engelsen) en relatieve gelijke kracht van de groepen (oa de rol van de heraut is hier belangrijk). De twee teams heetten: “Dat van, binnen” (Het team dat was gelegerd in de grote stad) en “Dat van buiten”. 

3) Het eerste onderdeel van het toernooi was de charge of de estor, waarbij alle ridders uit een team op een lijn met de ridders van het andere team tegenover hen, te paard elkaar tegemoet reden om de ander met de lans uit het zadel te lichten. Daarna draaide men zich om (= Tourner waarvan Toernooi afkomstig is) voor een tweede en derde charge.
 
4) Het tweede onderdeel was de mêlee waarin groepjes ridders andere ridders probeerden  gevangen te nemen, het zwaard was nu belangrijk. Deze gevangenen moesten later hun vrijheid terugkopen met Losgeld, reden waarom de koning altijd een persoonlijke lijfwacht had omdat hij een gewilde prooi was vanwege het hoge losgeld. 

5) Het steekspel (of joust van joster = ontmoeten) werd voorafgaand aan het toernooi gehouden als een soort opwarmertje maar steeg zo in populariteit dat het steekspel en de mêlee uit elkaar groeiden. De mêlee kon uren duren en was daardoor geschikter als training voor de oorlog, bovendien stonden hier samenwerking en teambuilding centraal. In het steekspel voerden individuele kwaliteiten de boventoon en gaf meer mogelijkheden voor uiterlijk vertoon met de wapenschilden.



*Johan Huizinga verweet de ridders werkelijkheidszin omdat men zich tot ver in de 15de eeuw bezighield met toernooien en steekspelen terwijl de werkelijke macht bij de burgers lag, maar dat is niet waar. Tot ver in de 15de eeuw was de ridderadel een factor van groot belang
  • 1) Militair 
  • 2) Politiek omdat ze de functies van het leger beheerste 
  • 3) Hadden veel invloed aan het hof mn de baanderheren 
  • 4) Hadden grote heerlijkheden met jurisdictie over grote groepen mensen

Leerdoelen (OU)

Na het bestuderen van dit hoofdstuk is de student in staat:

  • de ontwikkeling te schetsen van de sociale positie en interne hiërarchie van ridders in de periode na het jaar 1000
  • uit te leggen waarom en op welke wijze de uitrusting van ridders veranderde in de periode na het jaar 1000
  • de functie van ridderepiek en de kruistochtgedachte voor ridders aan te geven
  • aan te geven om hoe en waarom herauten een belangrijke positie verwierven
  • uiteen te zetten welke rol de christelijke religie speelde bij de waardering riddergeweld
  • aan te geven hoe het toernooi was vormgegeven en welke rol het speelde binnen de riddercultuur.

Samenvatting (OU)

Het Latijnse woord miles werd voor het jaar 1000 gebruikt voor een gewone soldaat, maar verwees in de hoge en late middeleeuwen naar een zwaar bewapende ruiter, een ridder. De opkomst van de ridderklasse hangt samen met de grootschalige kastelenbouw die in de late tiende en elfde eeuw plaatsvond. Ruiters kregen na de millenniumwissel een steeds zwaardere uitrusting: de maliënkolder en later het harnas werden geïntroduceerd, ridders droegen schilden en helmen en vochten met zwaard en lans. Behalve de uitrusting veranderde ook de sociale positie van ruiters ten opzichte van de periode voor het jaar 1000: er ontstond een zelfbewuste, erfelijke ridderadel die rond het jaar 1200 nagenoeg gesloten was.

Binnen de nieuwe ridderadel ontstond een hiërarchie met baanderheren (die een eigen compagnie aanvoerden) aan de top, gewone ridders en knapen. De ridderslag was een overgangsritueel dat een religieus tintje had en symboliek gebruikte uit de christelijke sacramenten. De ridderslag werd uitgevoerd door ridders of vorsten tijdens grote hoffeesten, vlak voor een veldslag of bij een bezoek aan de Heilige Grafkerk in Jeruzalem. Er zijn maar weinig bronnen overgeleverd over de ridderslag en waarschijnlijk was de regionale variatie groot.

In het genre van de ridderepiek werden de ridderlijke deugden geprojecteerd op ‘historisch’ figuren, zoals Karel de Grote en Roeland, koning Arthur en de ridders van de ronde tafel en Alexander de Grote en Ceasar. In deze verhalen stond vaak de kruistochtgedachte centraal.

Religie speelde een rol bij de vorming van de ridderethiek, enerzijds door de kruistochtgedachte en de symboliek van de ridderslag en anderzijds met betrekking tot toernooien.

Over het feitelijke ritueel van de ridderslag weten we weinig, maar in literaire bronnen heeft het een sterk religieuze inslag en doet het denken aan kerkelijke sacramenten zoals de doop (een ritueel bad) en het huwelijk (sporen, overkleed). De invulling van het ridderschap, zoals we die vooral in de ridderliteratuur vinden, had eveneens een christelijk tintje, omdat van de ridder werd verwacht dat hij de zwakken in de samenleving, evenals de geestelijkheid, zou beschermen. De ultieme wijze waarop een ridder zich kon inzetten voor de bescherming van de kerk, was het deelnemen aan een kruistocht. Een groot aantal ridders ging dan ook daadwerkelijk op kruistocht.

Hoewel de kerk het gebruik van geweld door ridders op kruistocht bevorderde, was ze een groot tegenstander van toernooien. Kerkelijke autoriteiten zagen deze als een verspilling van energie en een verwerpelijke manier van vermaak. Hoewel religie dus een grote invloed had op het dapperheidsideaal, moest deze dapperheid wel op de juiste wijze worden ingezet.

Herkenbaarheid was een belangrijke kwestie bij de geharnaste ridders. Aanvankelijk ging het om herkenbare kleuren, maar in de loop van de twaalfde eeuw konden ridders worden herkend aan het wapenschild. Er kwamen specialisten, herauten, die kennis over wapenschilden verzamelden in wapenboeken en op het slagveld en tijdens toernooien ridders konden identificeren.

Toernooien waren een belangrijke ontmoetingsplaats voor ridders en waren een goede training voor veldslagen. Ze fungeerden eveneens as huwelijksmarkt. De charge, waarbij een veldslag werd nagebootst, en de mêlée, waarbij ridders andere ridders moesten trachten gevangenen te nemen, waren een instrument voor teambuilding. Het steekspel dat vaak aan een toernooi voorafging, legde meer nadruk op de individuele kwaliteiten.