Oude testament beeldverbod & beeldvernietiging


Het oude testament bestaat uit geschriften en verhalen van verschillende auteurs en uit diverse perioden, die in de loop van eeuwen mondeling zijn doorgegeven en pas in een later stadium op schrift zijn gesteld, bewerkt en uitgebreid. 

Betreffende het beeldverbod zijn er enkele tegenstrijdigheden in de teksten aan te wijzen: bijv. er mochten géén afbeeldingen gemaakt worden, maar Mozes moest wél een koperen slang vervaardigen.


Op hun tocht uit Egypte begonnen de mensen te klagen. Voor straf zond de HERE vurige slangen onder het volk, die het volk beten. Toen maakte Mozes een koperen slang en plaatste die op een staak; en wie, wanneer een slang hem gebeten had, op de koperen slang de blik richtte, bleef in leven(Numeri 21:4-9).

Overigens deed Mozes dit in opdracht van God. Maar God waardeerde ook de actie van Hizkia, toen hij de koperen slang van Mozes kapot sloeg. Hizkia deed wat recht is in de ogen des HEREN, geheel zoals zijn vader David gedaan had (II Koningen 18:4). Mysterieuze wereld

Onderzoekers vermoeden dan ook dat het beeldverbod een lange weg gegaan is. Waarschijnlijk ging het primair om een afwijzing van een godenbeeld van goud en zilver. 

 Exodus 20.22-23: "De heer droeg Mozes op het volgende tegen de Israëlieten te zeggen: Jullie zijn er getuige van geweest dat ik vanuit de hemel tot jullie heb gesproken. Je mag daarom geen goden van zilver of goud maken om die naast mij te vereren".  

Blijkbaar werd de God die bij Abraham op bezoek kwam (drie mannen) steeds onzichtbaarder, want Mozes hóórde zijn God maar zág hem niet. De God van Israël onttrok zich aan de menselijke verbeelding en kon dus niet vormgegeven worden; hij was onzichtbaar en elke afbeelding van het onzichtbare was een leugen! 

Langzaam maar zeker (vanaf de 9e eeuw v C) wilde men in het geloof juist het anders-zijn (beeldloosheid) onderstrepen in vergelijking met de religie van de (polytheïstische) buren. 

De cherubijnen waren a.h.w. de basis van een troon waarop de onzichtbare god zat, terwijl bij andere religies de godheden zichtbaar afgebeeld werden op tronen gedragen door dieren. Maar de dreiging van buurlanden werd groter. Zeker nadat het N-rijk ten onder ging zag men afgoderij als reden van die ondergang. Binnen de gemeenschap zocht men naar nieuw religieus elan (Josia, 7e eeuw v C) waarin sterk benadrukt werd dat Jahweh de enige te vereren onzichtbare God was (het anders-zijn). Dus andere godsafbeeldingen werden (fel) bestreden. In de periode tijdens of vlak na de Babylonische ballingschap werden de overgeleverde teksten m.b.t. het beeldverbod duidelijker en strikter geformuleerd.