Middeleeuwse devotie

Hans Baldung, ca. 1510,


In opdracht van het Antonietenklooster in Isenheim (Elsaß) schilderde Matthias Grünewald van 1512 tot 1515 zijn bekendste werk: het Isenheimer Altar. Het altaar werd uitgevoerd als een reusachtig drieluik met voetstuk. Het kon in twee stappen geopend worden, waardoor telkens een ander tafereel zichtbaar werd.

De orde van de Antonieten had zich als taak gesteld om zieken te verplegen; het klooster was feitelijk een hospitaal. Ziekte werd in die tijd gezien als een gevolg van zonde. Het Isenheimer Altar moest genezing brengen door het aanschouwen en meebeleven van de verlossingsdaad van Christus.


In gesloten toestand toont het altaar een tafereel van de kruisiging. Op het voetstuk is de graflegging te zien. Op de vleugels aan weerszijden zijn voorstellingen van de heilige Sebastiaan en de heilige Antonius.


Door de opening van het eerste paneel wordt een geboortetafereel zichtbaar, met o.a. de madonna en muciserende engelen. Het vleugelpaneel links toont de verkondiging aan Maria door Gabriel. Het paneel rechts toont de opstanding van Christus.


Als nu het tweede middenpaneel werd geopend, werd een houtsnijwerk van Niclaus Hagenauer zichtbaar. In het midden zetelt Antonius, links Augustinus en rechts Hieronymus. Het geopende voetstuk bevat een houtsnijwerk van Christus met de apostelen. Het geschilderde linkerpaneel toont Antonius op bezoek bij Paulus, het rechter de verzoeking van Antonius.


*Inleiding*

Het bekende verhaal over de laatmiddeleeuwse kerk is dat het gaat om een uiteenvallende instelling die in verval en corrupt was. Maar zoals we hebben gezien aan het Isenheim-altaar was het een tijd van intense toewijding. De Eucharistie, het lijden van Christus, toewijding aan de menselijkheid van Christus, de heiligen, Maria.
De Kerk zocht in veel opzichten naar hervormingen. Echter in veel opzichten faalden die hervormingsinspanningen. Dit mislukken zou in de 14e en 15e eeuw tot de reformatie leiden.
Maar als tegenbeweging en voortkomend uit de vitaliteit van de laatmiddeleeuwse wereld, zou het ook leiden tot de opkomst van een krachtig katholicisme in de 16e en 17e eeuw.

Het pausdom.
In de 15e eeuw herstelde het pausdom van het Grote Schisma.
Rome werd het centrum van pauselijke grootsheid. Maar ook van studie, theologie en  kunst.
De opkomst van het pauselijke gezag bleef echter niet onomstreden. Sommigen waren van mening dat, nadat op het Concilie van Konstanz het pausdom was hersteld, dat het pausdom verantwoording zou moet afleggen aan een raad.
Daarbij was er angst voor de groeiende autoriteit en macht van de renaissancepausen.
Concilie van Konstanz, 1414-1418

Diverse theologischestromingen
Het centrum van de Rooms-Katholieke kerk lag in Rome, maar was verder in heel Europa,van Italië tot Scandinavië, buitengewoon lokaal. Met lokale tradities van aanbidding, van heiligen en diverse andere daden van toewijding. 
Er bestonden verschillende vormen van theologische argumentatie binnen het brede domein van de orthodoxe leer. Er waren mensen die een ander begrip bepleitten van de natuur van God, van de natuur van Christus. En hoe mensen God konden kennen.

Deze serieuze theologische verschillen binnen het brede domein van de kerk werden in de 15e eeuw min of meer overbrugd door de oprichting van nieuwe universiteiten. Van oudsher waren dat de universiteiten in Parijs, Oxford, Cambridge, Bologna, Italië, maar in de 15e eeuw verschenen een hele reeks nieuwe universiteiten van Spanje tot Zweden. Bekend zijn Heidelberg in het Heilige Roomse Rijk of in 1413 St. Andrew's in Schotland.

Deze universitaire wereld verbeterde nog meer na de uitvinding van de boekdrukkunst. Vanaf dan konden theologische ideeën, bijna uitsluitend in het Latijn, zich verspreidden zich over de westerse kerk.
Algemene geloofsbeleving
Hoe beleefden mensen het christelijk geloof in de late middeleeuwen?
De parochiekerk was vol met  kleurrijke en levendig geschilderde voorstellingen van heiligen en van bijbelverhalen op muren en altaarkleden.
Het materiële karakter van kleur en levendigheid vertegenwoordigde de betrokkenheid van de gewone mensen bij het geloof.

De zielen in het vagevuur. Voetstuk altaarretabel, 1519. Bad Wimpfen, Stadtkirche.

De cultuur van voorbede
Belangrijk was de contractuele band van de levenden en de doden. Degenen die waren gestorven werden verondersteld te zijn overgegaan naar het vagevuur. Daar zouden ze worden gezuiverd van datgene wat in deze wereld incompleet was gelaten. De tijd die ze in het vagevuur zouden doorbrengen, was afhankelijk was hun individuele staat, maar werd sterk beïnvloed door degenen die zich hen herinnerden. Het laatmiddeleeuwse christendom was een cultuur van herdenking en voorbede.
Op allerlei manieren werd er binnen de kerk gezorgd voor activiteiten en devotionele werken die voorbede zouden doen voor degenen in het vagevuur.
In de hoop en verwachting dat degenen die door het vagevuur gingen, uiteindelijk de hemel en het koninkrijk zouden binnengaan en daar zouden ze op hun beurt bemiddelen voor de levenden. De requiemmis, bekostigd door onder meer de welgestelden, was één van de middelen om de zielen te blijven herdenken.
De laatmiddeleeuwse kerk leerde  dat men zich op de dood moest voorbereiden. De kunst van het sterven werd het genoemd.
Een van de meest bekende afbeeldingen van de laatmiddeleeuwse kerk is van het sterfbed
tafereel afgebeeld op het altaarstuk 'de zeven sacramenten' (1440-1445) van Rogier van der Weyden.

 
De cultus van de heiligen.
Bovenal natuurlijk de figuur van Maria, aan wie een buitengewone toewijding was in de laatmiddeleeuwse wereld. Dit werd weerspiegeld in kunst, muziek
en geïllustreerde werken, zoals de getijdenboeken. Daarnaast waren er de heiligen en hun relikwieën.
En de cultuur die mensen naar die relikwieën bracht, de wereld van de bedevaart.

Pelgrims met staf en reistas. Miniatuur, 15de eeuw. Chantilly, Musée Condé.




Christusdevotie
Ook in het hart van de laatmiddeleeuwse devotie stond de figuur van Christus.
Belichaamd in de hostie tijdens de mis. Door transsubstantiatie werden het brood en de wijn werkelijk het lichaam van Christus. De hostie werd vereerd door in monstransen te worden geplaatst.
Tijdens het vierde Concilie van Lateranen (1215) werd vastgesteld dat men het brood, het lichaam, eenmaal per jaar zou krijgen. Wekelijks zouden de mensen Christus in de kerk ontmoeten in de mis.
Met het luiden van de kerkklokken kondigden het moment van toewijding aan.



De laatmiddeleeuwse kerk was ook heel duidelijk
over wie van de kerkelijke wereld werd uitgesloten; joden, ketters, moslims.
En hoewel men werd bezield door ideeën over hervormingen, werden hervormingsbewegingen vaak als ketters aangemerkt.
Daarbij werd de maatschappij  verlamd door institutionele corruptie en toegeeflijkheid.
Het was ook een wereld waarin de Zwarte Dood vanaf 1348 toesloeg.

Leken zagen voor zichzelf steeds meer een rol in de Kerk weggelegd en ook wilde ze meer en meer een hand hebben in hun eigen heil. Degenen die het zich konden veroorloven kochten werken van
toewijding die ze in hun huizen konden houden. De drukrevolutie had die werken ter beschikking gesteld, zowel in het Latijn als in de volkstalen. Boeken waarmee mensen konden leven en
God dienen en aanbidden buiten de kerk.

*De 7 sacramenten*


Rogier van der Weyden maakte dit grote altaarstuk waarschijnlijk in opdracht van Jean Chevrot, bisschop van Doornik, wiens wapen op de lijst is aangebracht en die zichzelf liet portretteren als de bisschop die het vormsel toedient op het linkerpaneel.

Hoewel het als titel ‘De zeven sacramenten’ heeft, heeft het drieluik eigenlijk twee thema's: de zeven sacramenten (voornamelijk op de panelen links en rechts) en de kruisiging.

Op het linkerpaneel zien we doop, vormsel en biecht, en op het rechterpaneel wijding, huwelijk en ziekenzalving. Onder het kruis vangt de apostel Johannes de in zwijm vallende moeder van Jezus op. De andere vrouwen zijn (van links naar rechts) Salome, Maria de moeder van Jacobus de Mindere en Maria Magdalena. (bron) De zevende is de eucharistie.

Hoewel christenen vanaf het begin specifieke rituelen vierden - vooral de doop en de eucharistie - besteedden de vroege theologen van de kerk opmerkelijk weinig tijd aan het bespreken van de betekenis van deze rituelen. De nadruk lag vooral op de doop, zowel wat betreft de betekenis als de juridische implicaties ervan. Voor het Latijnse Westen zou deze zorg met het Doopsel leiden tot een zeer specifieke terminologie voor sommige rituelen. Het Latijnse woord sacramentum - dat "eed" betekent - werd op het doopsel toegepast in verband met het aangaan van een "nieuw verbond" tussen een mens en een God. Na verloop van tijd werd deze term 'sacrament' het middelpunt van de theologisering van de riten van de Kerk. Gedurende een zeer lange periode was het exacte aantal sacramenten niet gedefinieerd, en zelfs precies welke ceremonies "sacramenteel" waren.

In het Griekse christendom werden deze verschillende christelijke riten "mysteries" genoemd [dwz dingen die verborgen moesten blijven voor ongelovigen] en het exacte aantal ervan werd op verschillende manieren gedefinieerd. Ook al zullen orthodoxe christenen het er tegenwoordig meestal mee eens zijn dat er zeven sacramenten zijn, maar ook belangrijke rituelen als begrafenissen en kloostergeloften als 'sacramenteel' willen opnemen.

Het was in haar contact met oosterse christenen dat de Latijnse Kerk gedwongen werd om - voor de eerste keer - het aantal en de aard van haar sacramenten te bepalen.

*Heiligen en relikwieën*


Heiligenverering
Heiligenverering is de verering - niet te verwarren met aanbidding - van mensen die tijdens hun leven op bijzondere wijze hebben getuigd van hun geloof. Zij worden door gelovigen gezien als voorbeeld en aangeroepen als voorsprekers bij God.

Cultus latriae
De eer die aan God gebracht wordt is, zo leert de Kerk, een aanbidding. In het Latijn wordt die aanbidding sinds het Tweede Concilie van Nicea (787) een cultus latriae genoemd. Latriae is een omzetting van het Griekse woord latreia, dat 'Godsverering' betekent. Als enkelvoudig Latijns woord voor Godsverering legde het Concilie voor aanbidding adoratio vast.

Cultus duliae
De aanbidding van God mag niet worden verward met de verering van heiligen. De verering van heiligen wordt sinds Nicea (787) in het Latijn cultus duliae genoemd, naar het Griekse douleia dat in wezen 'afgodendienst' betekent. Het enkelvoudige Latijnse woord voor verering is veneratio.

Voorsprekers bij God
Heiligen die vereerd worden hebben tijdens hun leven op een bijzondere wijze getuigenis van hun geloof afgelegd. Ze hebben vaak met zichzelf geworsteld, vooraleer zij zich geheel aan hun getuigenis konden overgeven. Een groot aantal van hen heeft dat zelfs als Martelaar met de dood moeten bekopen. Heiligen, zo leert de Kerk, weten daarom uit ervaring hoe moeilijk gewone mensen het in hun worsteling op weg naar rechtvaardiging kunnen hebben. Dit maakt Heiligen tot voorsprekers bij God: zij kunnen proberen God mild te stemmen, als een gelovige iets verzoekt.

Maria en de 'cultus hyperduliae'
Maria neemt als Moeder van God in de Gemeenschap van de Heiligen een bijzondere plaats in. Haar voorspraak is van bijzondere kracht, maar, let wel, ook zij wordt niet aanbeden maar vereerd. Om de bijzondere status van de verering van Maria te markeren wordt in het Latijn wel van een cultus hyperduliae gesproken, zeg maar 'een heel bijzondere verering'.

Reliekschrijn
Het plaatsen van voorwerpen die aan de vereerde hadden behoord - overblijfselen van zijn gebeente, kleren door hem gedragen, voorwerpen door hem gebruikt - in een bijzonder versierde kist, de reliekschrijn, was gewoonlijk het eerste officiële teken van een verering. Het plaatsen van een Relikwie in een schrijn gebeurde namelijk meestal met toestemming van de bisschop. Pas na de oprichting van een reliekenschrijn werd een feestdag ingesteld.

Jeanne d’Arc (ca. 1412-1431)

Jeanne d’Arc is een nationale heldin van Frankrijk. Ze is onlosmakelijk verbonden met de Franse geschiedenis. Haar leven vertelt het opvallende verhaal van een Frans boerenmeisje dat op opmerkelijke wijze een belangrijke rol speelt in de middeleeuwse strijd tussen Frankrijk en Engeland. In 1909 werd ze zalig verklaard. Elf jaar later (1920) heilig.

*Bedevaarten*

Pelgrims bij St. Niklaas' graftombe
 in Bari. Gentile da Fabriano, 1425.
Bedevaart zegt iets over het belang van heilige plaatsen in het middeleeuwse christendom.
Er werden grote afstanden afgelegd met vaak een aanzienlijke kosten en geweldig persoonlijk risico om de heiligdommen te bezoeken waar de overblijfselen van heiligen te vinden waren.
Er zijn plaatsen waar voorbeden uitgevoerd konden worden, die waar genezing of andere vormen van goddelijke gunst, niet alleen voor jezelf, maar vooral voor anderen, denk aan het vagevuur, gevonden konden worden.

Bedevaart was niet vereist, maar werd gezien als een christelijke daad.
Bedevaartsoorden kunnen relatief lokaal zijn. Vooral arme mensen konden al op bedevaart gaan naar een plaatselijke parochie of een naburige kerk of heiligdom.

kruisvormige plattegrond van Jeruzalem. 12de eeuw
De hoogste bedevaartsplaats was Jeruzalem, het heilige land. Middeleeuwse literatuur staat vol met zowel letterlijke als allegorische beschrijvingen van de reis naar die heilige plaats.
Echter in het kielzog van de kruistochten was het heilige land niet langer erg toegankelijk slechts een zeer klein aantal mensen kon de reis maken.


In West-Europa in de Middeleeuwen was Rome natuurlijk bij uitstek een plaats
van de bedevaart en honderdduizenden zouden in het jubeljaar 1300 hun weg naar de stad vinden.
Maar Rome was niet de enige. Canterbury, na 1220 beroemd gemaakt door Chaucer. Keulen, de Duitse stad aan de Rijn, met in een reliekschrijn de overblijfselen van de drie wijzen.
Een ander bedevaartsoord was Santiago de Compostela met in de kerk de overblijfselen van de apostel Jacobus. 

De meeste mensen in middeleeuws Europa reisden niet., maar een pelgrimstocht haalde mensen uit hun plaats. Een bedevaart was ook een vorm van toerisme. Een ontmoeting met andere plaatsen, zelfs andere culturen en talen. 
Maar het was ook nauw verbonden met de daad van boetedoening, om recht te zetten wat je had gedaan. Een liefdadige daad die zou helpen om voor iemands zonden te boeten.

Bedevaartliteratuur verspreidde zich in de middeleeuwse wereld. Het was  devotioneel, maar had ook een element van  reismateriaal. Een verkenning, een ontsluiting van Europa.

*Rome en het pausdom*

Concilie van Wenen (1311-1312)
Na het Babylonisch ballingschap in Avignon en het Westers Schisma waarbij twee of zelfs drie pausen gelijktijdig aan de macht waren, keert in 1417 het pausdom met paus Martinus V onder een éénhoofdige leiding terug in Rome. Wel was de paus gedwongen regelmatig een concilie bijeen te roepen dat de ultieme zeggenschap over de Kerk uitoefende. Toch was de machtsstrijd nog niet volledig gestreden want in 1439 werd, tijdens het concilie van Bazel, wederom een tegenpaus gekozen met steun van de Duitse vorsten. Deze paus zou, onder de naam Felix V, tot 1449 het Schisma voortzetten.

Maar de tijden veranderden en langzaam ontwikkelde zich de Renaissance waarin de mens de cultuur, kennis en mythologie van de klassieke oudheid herontdekte en zich eigen ging maken. Oude geschriften en denkbeelden van Plato en Aristoteles werden vertaald en ook het denken van Cicero, Plinius en Vergilius ging vorm geven aan het dagelijkse leven. Het humanisme deed zijn intrede en spoorde aan tot een actieve betrokkenheid bij het burgerlijk bestaan en legde de nadruk op menselijke waardigheid en het belang van een morele filosofie. De mens - en niet God- werd het object van nadere studie. Dit nieuwe tijdperk kan opgedeeld worden in een Vroege een Hoge en een Late Renaissance.

Panorama di Roma

De Vroege Renaissance, die voornamelijk in Italië plaatsvond, kenmerkte zich door een verzelfstandiging van de stadstaten Florence, Venetië en Milaan die om de macht streden met het Koninkrijk Napels en de pauselijke Staat vanuit Rome. Deze tijd duurde tot 1494 toen de Fransen voor de eerste maal Italië binnen vielen. In deze tijd zien we dat het gedrag van de pausen steeds wereldser werd. Zij bemoeiden zich intensief met de interne, interstatelijke, oorlogen en internationale machtsstrijden in Italië terwijl zij zich lieten omringen door luxe en weelde.

Rodrigo Borgia (Pope Alexander VI)
Tijdens de Hoge Renaissance bereikte het pausdom zijn hoogtepunt van de macht met drie opeenvolgende pausen: Alexander VI, de Borgia paus, Julius II, de Della Rovere paus en Leo X, de Medici paus. De paus werd nu werkelijk een wereldse heerser die strijdend zijn territoriale machtsbasis uitbreidde. Drie. Ook de koning van Frankrijk en de keizer van het Heilige Roomse Rijk bestreden elkaar om de macht op het Italiaans grondgebied waarbij de paus het evenwicht trachtte te behouden door wissellende allianties aan te gaan. Maar Rome werd ook het mecenaat voor de kunstenaars. En terwijl de verkoop van aflaten de kerkelijke koffers vulde bereikte ook de geestelijke decadentie zijn hoogtepunt. Deze periode eindigde met de "Sacco di Roma"in 1527 toen het leger van Karel V Rome binnen viel en de stad beestachtig plunderde.

De Late Renaissance, waarbij de Renaissance cultuur zich verder over Europa uitspreidde, werden vooral gekenmerkt door godsdienststrijd. Luther veroorzaakte een Reformatie nadat hij in 1527 zijn 96 stellingen aan de kerkdeur in Wittenberg spijkerde. Binnen de Kerk zelf ontstond uiteindelijk een eigen hervormingsbeweging die in het concilie van Trente met de Contrareformatie vorm zou krijgen. Het pausdom keerde terug van haar wereldse opstelling naar een meer geestelijke bewogenheid die door zou slaat in een Index met veel verboden boeken en een schrikbewind van de Inquisitie waardoor de bevolking in angst leefde. Hiermee kwam de Renaissance tot zijn eind. (Renaissance Pausen door Herman Leistikow)

*Ketterij en afwijkende meningen*

In de 14e en 15e eeuw ontstonden twee bewegingen die een diepgaand effect zouden hebben, niet alleen op de middeleeuwse wereld, maar tot ver in de Reformatie.
De twee belangrijkste figuren waaromheen deze bewegingen waren georganiseerd:
John Wycliffe (1330-1384), theoloog uit Oxford en Jan Hus (1372-1415), rector van de Universiteit van Praag.


Wie was John Wycliffe en wie waren de Lollarden? Wat betekent de bijnaam "Morgenster van de Reformatie"? Waarom de moeite om de Bijbel in het Engels te vertalen? En waarom werd deze Bijbelvertaler na zijn dood verbrand?

Hus huis in Konstanz, thans Hus museum (detail) – foto Ingeborg Kriegsman

De Utraquisten en de Taborieten
De Hussieten waren min of meer verdeeld in twee partijen: de gematigde Utraquisten en de radicale Taborieten. De eersten voerden actie om als leken tijdens de Heilige Mis de communie onder de beide gedaanten van brood en wijn te ontvangen (Latijn: sub utraque specie) en eisten dat de clerus afstand deed van wereldlijke macht. De tweede groep, genoemd naar de Boheemse stad Tábor, wilde korte metten maken met alle kerkelijke gebruiken die geen Bijbelse basis hadden.
Jan Hus was een middeleeuwse kerkhervormer. Hij bekritiseerde de katholieke kerk vanwege verschillende misstanden, zoals corruptie, aflatenhandel en simonie (handel in kerkelijke ambten). Daarnaast pleitte Hus voor de verkondiging van Gods woord in de volkstaal en vond hij dat geestelijken, de paus incluis, geen wereldlijke macht mochten hebben. Hij verwierp hiermee de macht van de paus, die hem excommuniceerde. Hij verscheen op uitnodiging van de latere koning Sigismund op het Concilie van Konstanz (1414-1418) om zijn leerstellingen te verdedigen, maar hij werd vanwege zijn ‘ketterij’ op 6 juli 1415 verbrand, ondanks dat hem door Sigismund bescherming was toegezegd.3 Hus’ theologie kreeg veel aanhang in Bohemen, omdat zijn opvatting door priesters werden verspreid. Toen de ‘verrader’ Sigismund in 1419 koning werd, leidde dat tot de Hussietenoorlogen (1419-1434). Hun ‘ketterij’ werd door zowel de koning als de paus veroordeeld. De opstandelingen, die naar Hus ‘hussieten’ werden genoemd, vormden geen homogene groep. De gematigde hussieten (utraquisten) en de radicale hussieten (taborieten) streden aanvankelijk samen tegen het leger van koning Sigismund, die gesteund werd door paus Martinus V. De paus kondigde zelfs meerdere kruistochten af tegen de hussieten. Qua ideologie dreven de twee hussitische partijen echter steeds verder uit elkaar en vanaf 1423 streden ze ook tegen elkaar. Uiteindelijk leidde dit ertoe dat in 1434 de utraquisten, die op voorwaarde van het behoud van utraquisme (eucharistie in beide vormen, zowel brood als wijn) het gezag van kerk en koning weer accepteerden, de taborieten versloegen. Hiermee kwam er een einde kwam aan de Hussietenoorlogen. 
Patriottische motieven bij de hussieten tijdens de Hussietenoorlogen, 1419- 1434







De paus met een kardinaal en bisschoppen als vertegenwoordigers van de decadente kerk in een omhelzing van het apocalyptische beest