Met Alexander de Grote werd de Griekse wereld verder naar het oosten verspreid en na zijn dood (323 v C) ging ook Palestina deel uitmaken van de hellenistische (Griekse) wereld. De Griekse invloed op de joden nam sterk toe. Resultaat was dat er een grote groep van gehelleniseerde joden ontstond en een groep die juist de eigenheid fanatiek verdedigde.
Een belangrijke gebeurtenis was de joodse opstand van 66-73, onder keizer Vespasianus (r.69-79) en zijn oudste zoon Titus (r.69-71).
Na de eerste joodse opstand werd de tempel van de joden in Jeruzalem verwoest en nadat de tweede opstand was onderdrukt in 135, mochten er geen joden meer wonen in Jeruzalem. De centrale cultusplaats voor de joden was voorgoed verdwenen.
Synagoges in de diaspora werden de nieuwe centra van het religieuze leven en gebed. Overal in het Romeinse Rijk zijn – en worden – synagoges opgegraven met prachtige voorbeelden van figuratieve afbeeldingen.
In de Tien Geboden, staat dat het ‘verboden was godenbeelden te maken of afbeeldingen van iets dan in de hemel of van iets op de aarde of in het water onder de aarde’ (Exodus 20.4), maar dit was altijd uitgelegd als een verbod afbeeldingen te vereren. Dezelfde Wet van Mozes schrijft voor dat op de deksel van de Ark van het Verbond twee cherubijnen zaten (Exodus 25.18-19).
Een kort overzicht van de Joodse kunst toont dat kunstenaars prachtige afbeeldingen maakten. Ook van adelaars. Die stonden bijvoorbeeld afgebeeld op de sokkel van de zevenarmige kandelaar en op munten, ja zijn zelfs bekend uit een synagoge (in Sardes). Niets problematisch.
De Joden maakten dus onderscheid tussen afbeelden en vereren. Herodes’ adelaar
Sardes (adelaar, leeuwen), Turkije
Dura Europos (wandschilderingen, midden 3e eeuw), Syrië
Sepphoris (vloermozaïek, 5e eeuw), Israël
Bet Alpha (vloermozaïek met zonnegod en het offer van Abraham, ca. 520), Israël
In de begraafplaats van Bet She'arim met ruim 25 catacomben (3e-4e eeuw) werden behalve joodse symbolen (menora, ramshoorn) ook mensen en dieren afgebeeld.
De joden interpreteerden toen blijkbaar het bijbels beeldverbod primair als een verbod op afgodenverering en op gods-afbeeldingen. Alleen de hand van God werd in het 6e-eeuwse Abraham-mozaïek van Bet Alpha en in Dura Europos afgebeeld.
Wat dachten de joden van toen van de afgebeelde figuren en symbolen, welke symboliek zagen zij erin? Er lijken verschillen in opvattingen – en waarschijnlijk ook in interpretaties – te bestaan tussen diverse joodse gemeenschappen en tussen de intellectuele bovenlaag (rabbi's) en de andere joden. En hoe belangrijk was de mondelinge overlevering? Momenteel vindt er veel onderzoek plaats – ook in de rabbijnse literatuur – en nog steeds worden resten van synagogen ontdekt en opgegraven. Overigens is later – wanneer precies is een wetenschappelijk heet hangijzer – sprake van het weghakken van mens/dierfiguren in enkele synagogen.