Hervormers en kruisvaarders


We maken de overgang van de antieke wereld naar de Middeleeuwen en ontdekken dat er een buitengewone groei en een opmerkelijke manier van tot bloei komen van de religie plaatsvindt.
Er is continuïteit in wat centraal staat in het religieuze leven van het westen, de strijd tegen ketterij, het monnikendom. Theologie, kunst, de bouw van grote kathedralen zoals Chartres hebben allemaal hun rol gespeeld in de ontwikkeling van een rijke en diverse religieuze cultuur.
Maar er komen nieuwe thema's, de groei van het pausdom, de kruistochten, de donkere kant zoals de houding tegenover de joden en Islam en de inquisitie in Spanje.
Eén van de meest opvallende aspecten van de laatmiddeleeuwse cultuur is de groei van een intense toewijding aan het lijden van Christus.

*Feodalisme (11/12de eeuw)*

Feodalisme was het standensysteem waarbij de samenleving was verdeeld in adel, de kerk en burgerij/boeren, iedere stand had zijn eigen privileges. Een belangrijk onderdeel van het feodalisme was het leenstelsel, waarbij een leenman (bijvoorbeeld een graaf) een stuk land in leen kreeg van leenheer (vaak de koning), en beloofde in ruil daarvoor zijn consilium et auxilium (advies en hulp).


Tegen het einde van de 11e en 12e eeuw kregen deze relaties een nauwkeuriger rechtsgrondslag, waardoor een sterk hiërarchische samenleving ontstaat.
De belangrijkste verplichting van de vazal was militaire dienst. De feodale samenleving werd zeer militair van aard.

Tegen het einde van de 12e eeuw ontstond er een nieuw idee onder de feodale ridders dat hen een gevoel van broederschap gaf.
In wezen ging het om het ideaal dat geen enkele ridder zijn eer zou mogen verliezen door gebruik te maken van een andere ridder. Ridders zouden eerlijk vechten, niet in een hinderlaag of in verraad, maar...
op open gevechtsveld. 
.
Toch raakte de ridderlijke gedragscode nauw verbonden met het christendom. De kerk en de ridderschap raakte verbonden door het concept van de christelijke ridder.

Het verval in de Kerk (9de-11de eeuw)
het Godsbestand
De Gregoriaanse Hervorming

Een discussie en verantwoording van historiografische terminologie omtrent de godsvrede in Frankrijk in de tiende en elfde eeuw

Edelman wordt tot ridder geslagen en zweert op het evangelie 
om het Godsbestand na te leven.
Miniatuur, 14de eeuw. Parijs, BN.

Tegen de 11e eeuw werd het ridderschap in Noord-Europa steeds christelijker. De inwijdingsrituelen waren een gebruikelijk onderdeel van het binnentreden in een orde. Praktijken als biecht, gebed,
waken en het plaatsen van wapenrustingen op altaren vonden hun intreden. Ook werden christelijke insignes op het harnas zelf gedragen.
Maar tegelijkertijd militariseerde het ook de kerk zelf. En dit zou leiden tot de cultuur van de kruistochten

*Christelijke hervorming (11/12de eeuw)*


Met de ontwikkeling van de feodale samenleving in de 11e eeuw vinden er ook hervormingsbewegingen binnen de kerk plaats die zich uitstrekten van het pausdom, via het kloosterleven, tot de parochiekerken.

De rol van de paus


In de pauselijke bul Dictatus Papae legde paus Gregorius VII (ca.1023-1085) in 27 artikelen het pauselijke primaat vast. De bul is geschreven in 1075 of daarna. De paus claimt met dit document veel werelds gezag. De bul Dictatus Papae vormde dan ook een belangrijke oorzaak van de Investituurstrijd (tot 1122).

Doorgevoerde veranderingen in de Kerk
~ Celibaat voor priesters: er mochten geen getrouwde priesters meer zijn. Zij moesten zich concentreren op hun geestelijke taak. 
~ Verbod op kopen van ambten door bisschoppen (simonie)
~ Alle bisschoppen werden verplicht om zich in Rome te melden alwaar ze het pallium, de ceremoniële sjaal, in ontvangst namen van de paus en niet van de keizer.
~ Verder bepaalde hij dat pausen van een hogere orde waren dan koningen en keizers, wat inhield dat zij deze lager geplaatsten ook moesten kunnen afzetten.


Decretum Gratiani
Vanaf 1050 komen er meer systematische rechtsverzamelingen die oudere collecties in omvang ver overtreffen. Steunend op enkele van deze collecties, onder andere het Decretum van Ivo van Chartres, kan de Concordantia discordantium canonum, in de wandeling het Decretum Gratiani genoemd, relatief snel ontstaan tussen 1120 en 1140. Hierin worden de teksten met korte tussenteksten (dicta) met elkaar verbonden. Er ontstaat in Bologna onderwijs in het kerkelijk recht, dat sterk onder invloed van het Romeinse recht vorm krijgt en aan gezag wint.



Hervorming van het kloosterleven

Paus Urbanus II (links) wijdt het hoofdaltaar van de derde abdijkerk van Cluny (1095).
Miniatuur uit de twaalfde eeuw. Bibliothèque Nationale, Parijs.

De benediktijnerabdij van Cluny (Bourgondië, Fr.), in 910 gesticht door hertog Willem I van Aquitanië, vormde tussen 1000 en 1200 het middelpunt van een machtige hervormingsbeweging in het kloosterleven in héél Westelijk Europa, met grote invloed op het kerkelijke, religieuze, culturele, artistieke en politieke leven. De stichtingsakte bepaalde dat het klooster exempt was, d.w.z. onder het directe gezag stond van de paus. De monniken mochten zélf een nieuwe abt te kiezen. De abdij van Cluny was zelfstandig, zonder inmenging van de plaatselijke wereldlijke en kerkelijke machthebbers. 
Cluny ging terug naar de wortels van het spirituele en monachale leven. Zo moesten de monniken de klok rond deelnemen aan het gezamenlijk koorgebed. Deze strikte observantie van de regel van de H. Benedictus, die veel nadruk legde op ascese en innerlijke geloofsbeleving, sloeg aan. De adel profiteerde door de monniken voor hen te laten bidden en de gelovigen die terug wilden naar een sober ascetisch kloosterleven vonden hier een ingang. Cluny stond in groot contrast met vele andere kloosters, die ten prooi waren gevallen aan decadentie.

Andere doelstellingen van de hervorming van Cluny waren
  • de algemene invoering van de 3 kloostergeloften van gehoorzaamheid, maagdelijkheid en armoede.
  • het herstel van de verhouding tussen (verzwakte) Kerk en de (heerszuchtig geworden) burgerlijke overheid.
  • het optreden tegen de willekeur en inmenging van de vorsten.
  • de bescherming van het christelijke westen tegen indringers. Paus Urbanus II (vanaf 1078), een ex-Cluniacenzer monnik, riep op tot de eerste kruistocht en steunde ook de Reconquista (= herovering van Spanje op de moslim-bezetter).
  • de zorg voor de armen. Abt Odo van Cluny vaardigde uit dat armen, vreemdelingen, pelgrims en zieken in elke abdij een onderkomen moesten kunnen vinden, in een gastenruimte die speciaal voor hen was voorbehouden. 
De cisterciënzer orde voert haar stichting terug tot het jaar 1098, toen de heilige Robertus van Molesme met enkele broeders in een bos nabij het Franse Chalon-sur-Saône een klooster stichtte. De naam was ‘Het Nieuwe Klooster’, maar al snel nam het de naam aan van het bos waarin het gevestigd was: Cistercium.

Hiermee was een basis – zij het een zeer prille – gelegd voor een van de belangrijkste kloosterhervormingen van de Middeleeuwen. Robertus’ pioniersactie was ingegeven door kritiek op de gang van zaken in de kloosters die aangesloten waren bij Cluny – de voornaamste van alle kloosterhervormingen, die begonnen was in de tiende eeuw. Cluny was ontstaan uit behoefte om terug te keren naar de regel van Benedictus: gebed stond centraal, in soberheid en gehoorzaamheid aan de abt. De ridders voerden oorlog en de monniken hadden als taak om voor hen en de rest van de wereld te bidden. De kloosters lagen in de buurt van dichtbevolkte centra en waren rijk geworden. In de tiende en elfde eeuw verslapte Cluny. Grote aantallen nieuwelingen werden zonder enige proeftijd of training toegelaten, waardoor steeds meer monniken geen enkele affiniteit meer hadden met de kloosterregels. De grote rijkdom belemmerde het streven naar soberheid. En de orde hield op vernieuwend te zijn, vormde geen progressieve voorhoede meer zoals in de negende eeuw, en trok daardoor ook geen denkers en leiders meer aan, die de creativiteit bezaten om tot vernieuwing te komen.

Al deze ontwikkelingen deden Robertus vertrekken. Al in 1075 had hij Cluny de rug toegekeerd om in Molesme een klooster te stichten. Na een aantal jaren vond hij ook daar de handhaving van de regel van Benedictus te weinig consequent. Daarom nam hij in 1098 het initiatief tot de stichting van een heel aantal nieuwe kloosters, waaronder Het Nieuwe Klooster in het bos van Cistercium. Al in 1099 keerde hij echter weer terug naar Molesme, vermoedelijk omdat hij vanwege zijn hoge leeftijd de barre leefomstandigheden van Cistercium niet aankon. Bovendien hadden de monniken van Molesme een klemmend beroep op hem gedaan om terug te keren.

Bernardus van Clairvaux (1090-1153) was een abt, die ook wel wordt beschouwd als de ‘tweede stichter’ van de Cisterciënzer Orde. Hij was een van de invloedrijkste personen in de twaalfde eeuw – zo niet dé invloedrijkste. In zijn denken en doen was hij vooraleerst een hervormer, zowel van het kloosterleven als van de Kerk als geheel.

In 1128 schreef Bernardus mee aan de eerste regels voor de nieuwe Orde der Tempeliers

Van 1130 tot 1138 hield een pauselijk schisma Bernardus bezig. 

Zijn naam is verbonden aan de Tweede Kruistocht, die plaatsvond in 1147-1148 en grandioos mislukte. In een uitgebreide verhandeling getiteld De consideratione (Over de bezinning) gaat Bernardus niet alleen in op het thema dat de titel van dit werk vormt, maar probeert hij ook zijn handelen rondom de kruistocht te verantwoorden.

De navolging van Christus en diens nabijheid als God die mens geworden is, zijn terugkerende thema’s in Bernardus’ werk. Ook zijn devotie voor Maria als Moeder en als de Kerk zijn zeer prominent. Een van zijn eerste werken was de Lofzang op de Moeder-Maagd.

*Verdeeld christendom - grote schisma (1054)*

Het Oosters Schisma van 1054 was het resultaat van een eeuwenlange proces van vervreemding tussen de katholieke en orthodoxe kerk. Dit had alles te maken met de verdeling van het Oost- en West-Romeinse Rijk in 395, waarna het West-Romeinse Rijk met de eeuwen steeds verder in verval raakte en het Oost-Romeinse rijk daarentegen een grote bloei doormaakte. Hoewel het West-Romeinse rijk in verval was beschouwde men zowel in het oosten als in het westen de bisschop van Rome, oftewel de paus, lange tijd als degene met de hoogste status omdat hij de opvolger van de belangrijke apostel Petrus was. Ondanks dat ontstonden er tussen het Oost- en West-Romeinse rijk langzamerhand verschillen in de benadering van religieuze doctrines en het gebruik van rituelen. De patriarchen in het Oost-Romeinse rijk, die autoriteit hadden over de medebisschoppen in de Kerk, gingen langzaam maar zeker hun eigen weg.
De definitieve scheuring vond plaats in 1054, toen in het oosten de paus in Rome niet langer als rechtmatige leider van het christendom werd erkend. De culturele en theologische verschillen die de eeuwen daarvoor waren ontstaan bleken onoverbrugbaar, waardoor het tot een formele, definitieve breuk kwam tussen christelijke kerken van het voormalige West-Romeinse rijk en het Oost-Romeinse Rijk. Behalve de pauselijke autoriteit was de ‘filioque-doctrine’ één van de grootste strijdpunten. Volgens de kerken in het West-Romeinse rijk ging de Heilige Geest namelijk uit van de Vader én de Zoon, terwijl de oosterse kerken uitgingen van de Vader, via de Zoon. Met het grote Schisma in 1054 ontstonden de oosters-orthodoxe of Byzantijnse kerk en de rooms-katholieke of Latijnse kerk. De patriarch van Constantinopel werd de belangrijkste patriarch van de oosters-orthodoxe kerk, terwijl de Paus als enige patriarch van de westelijke kerk, de leider werd van de rooms-katholieke kerk.

*Kruistochten (1095-1291)*

De eerste kruistocht in 1096. Een middeleeuws manuscript van Jean Colombe, ca. 1474.
Nationale Bibliotheek Frankrijk [Fr.5594, f.21r].

De Kruistochten vormen boeiende gebeurtenissen uit de tijd van de Middeleeuwen, waarbij christenen en moslims onderling streden om de hegemonie in het Midden-Oosten, specifiek Jeruzalem. Berucht zijn onder meer de confrontaties tussen Saladin en Richard Leeuwenhart. In de periode 1095-1291 werden in totaal acht – sommige historici noemen er negen – kruistochten georganiseerd. Minder bekend zijn kruistochten die in Europa zelf plaatsvonden, onder meer tegen de katharen, Joden, een omstreden ‘kinderkruistocht’ en kruistochten naar Noord-Duitsland en de tegenwoordige Baltische staten.


*Paus Innocentius III (1161-1216)*

~Lager dan God, maar hoger dan mens
~Hij zorgde voor de zeven sacramenten, waaronder: de uitleg van de leer van de transsubstantiatie waarbij het brood en wijn verandert in het lichaam en bloed van Christus.
~Contacten met Dominicanen en Franciscus van Assisi

Innocentius III was zeer gedreven om de macht van de bisschoppen van Rome veilig te stellen en zelfs uit te breiden. Hij ijverde om de inmenging van wereldlijke vorsten bij de benoeming van bisschoppen tegen te gaan en hij zorgde ervoor dat de paus meer invloed kreeg bij de benoeming van prinsen en koningen. 

Tijdens zijn pontificaat was paus Innocentius III verantwoordelijk voor het oproepen tot maar liefst drie kruistochten. De eerste was de kruistocht tegen de Albigenzen die ook wel Katharen worden genoemd. Zij waren een groep van christenen in zuidwest Frankrijk die door Rome als ketters was bestempeld omdat zij de autoriteit van de bisschoppen van Rome, en de hele Katholieke Kerk in het algemeen, niet accepteerde. Deze kruistocht, die de twijfelachtige eer geniet de enige kruistocht te zijn die tegen medechristenen is afgeroepen, zou de dood van duizenden tot gevolg hebben.

In 1198 riep tevens op tot de vierde kruistocht naar het Heilige Land. Deze kruistocht werd beroemd vanwege het feit dat ze de val van Constantinopel tot gevolg had. De kruisvaarders vertrokken in 1199 richting Jeruzalem, maar onderweg plunderden zij de stad Zara om met de opbrengsten de Venetianen, die het transport naar het Heilige land regelden, te kunnen betalen. Deze aanval op een christelijke stad had tot gevolg dat Innocentius noodgedwongen alle kruisvaarders excommuniceerde. In 1204 veroverden de kruisvaarders Constantinopel, waarvoor zij door Alexius IV beloond werden met manschappen en schepen.

In november van 1215 riep paus Innocentius III het Vierde Concilie van Lateranen bijeen dat tot het voorjaar van 1216 zou duren. Dit concilie, dat als een van de belangrijkste concilies van de middeleeuwen wordt gezien, heeft verregaande gevolgen gehad. Zo werden een aantal dogmata afgekondigd waarin onder andere werd bepaald dat christenen ten aanzien van Joden geen ondergeschikte positie mochten innemen. Ook riep het concilie de vijfde kruistocht naar het Heilige Land uit.

*Katharen (12/13de eeuw)*


Verspreiding
De geloofsgroepen die over het algemeen worden aangeduid als kathaars ontstonden gedurende de elfde eeuw na Christus en zouden in de twee volgende eeuwen tot bloei komen. Kathaarse stromingen waren te vinden in het zuiden van Duitsland, het noorden van Italië, en het noorden en zuiden van Frankrijk, met name in de streek Languedoc. Voor de katharen werd ook wel de aanduiding ‘Albigenzen’ gebruikt, naar de stad Albi in Zuid Frankrijk (in het tegenwoordige departement Tarn). Vandaar dat de kruistocht die door Paus Innocentius III tegen de katharen werd afgekondigd ook wel de kruistocht tegen de Albigenzen wordt genoemd. Het woord kathaar is afkomstig van het Griekse katharos, wat ‘puur’ betekent. Dit is echter niet de term waarmee de katharen naar zichzelf verwezen, maar een etiket dat ze van hun vijanden kregen opgeplakt. Vermoedelijk noemden zij zichzelf ‘goede mensen’ (bons Hommes) of ‘goede christenen’.

Het kathaarse geloof
Het heterodoxe geloof van de katharen was waarschijnlijk een intellectuele (of theologische) erfgenaam van stromingen die vooral in het Oosten van het Rijk goed gedijden: de gnostiek, de paulicianen, en de bogomielen. Deze stromingen vertonen allemaal een sterk dualistische tendens die zij gemeen hebben met het (vroegere) manicheïsme. Ze zien de materiële wereld als bederfelijk en inferieur ten opzichte van de superieure wereld van de geest. Dit leidt concreet tot een scherpe afwijzing van alles wat met het materiële en het lichamelijke te maken heeft, zoals seksualiteit, sensualiteit en uiterlijk vertoon. Ook bij de katharen speelde deze onderwaardering voor de materiële wereld. Zij ervoeren de wereld van het stof als zijnde in dergelijke mate defect, dat deze onmogelijke door God geschapen zou zijn (het contagion principe speelt hier mee: de ‘vervuiling’ die met materiële zaken verbonden is zou besmettelijk zijn). De katharen geloofden dan ook dat de materiële wereld door een demiurg geschapen was en dat door te ontsnappen uit de wereld van het stof, zij weer op zouden kunnen gaan naar de ware God, die pure geest was.

Voor de sacramenten betekende dit dat zij de doop niet erkenden omdat zij niet aan water (een stoffelijk iets) zuiverende en heiligende krachten konden toedichten. Ook geloofden zij niet in de werkelijke aanwezigheid van Christus in de Eucharistie, want hoe kon Christus, die God en dus puur geest is, zichzelf laten vervuilen door aanwezig te zijn in stoffelijke dingen als brood en wijn? In de praktijk verwierpen zij alle zeven katholieke sacramenten en stelde hier slechts één sacrament tegenover: het consolamentum. Dit sacrament, waarvan de naam letterlijk ‘troost’ betekent in het Latijn, was een puur spiritueel ritueel, waarbij de gelovige werd verlost van zijn zonden, en hij of zij van een gelovige (een ‘credente’) tot een volmaakte (een ‘perfecti’) werd. Hiermee was tevens meteen de enige hiërarchie in de kathaarse geloofsgemeenschap verklaard: de perfecti verhielden zich tot de credenti als geestelijken tot leken in de katholieke kerk.

Vervolging door de katholieke kerk
Vanwege hun dualistische geloof en vooral vanwege hun verwerping van de zeven sacramenten, werden de katharen door de katholieke kerk als ketters ervaren, die de punten van het geloof verwierpen die te belangrijk waren om zomaar over het hoofd te zien. Al vanaf de tweede helft van de twaalfde eeuw (beginnend in 1147) werd er vanuit Rome door het pauselijk gezag getracht de verspreiding van het katharisme te voorkomen. In eerste instantie wilde dit niet lukken, waarvan de bloei van het katharisme in de twaalfde en dertiende eeuw getuige moge zijn. In 1198 werd Paus Innocentius III gekozen, en hij was vastbesloten de kathaarse ketterij aan te pakken. Daartoe stuurde hij in eerste instantie een aantal legaten naar het zuiden van Frankrijk, die als zijn directe dienaren een grote mate van gezag droegen. Deze legaten slaagden er echter niet in door de katharen gehoord te worden. Zelfs de Dominicanen, wier orde in het begin van de dertiende eeuw werd opgericht, slaagde er niet in door middel van prediking de katharen te bekeren. Uiteindelijk besloot Paus Innocentius III dat de maat vol was en in hij riep de adel van Frankrijk op een kruistocht tegen de katharen te ondernemen. Dit betekende in de praktijk dat de edelen uit het noorden van Frankrijk het opnamen tegen edelen uit Zuid-Frankrijk. Dit werd gestimuleerd door een decreet dat alle veroverde landerijen behouden mochten blijven. Verschillende zuidelijke steden werden belegerd en veroverd, waaronder Béziers, Carcassonne en Toulouse. Bij het binnendringen van Béziers zijn volgens kerkelijke documenten twintigduizend ketters omgekomen door het zwaard, hoewel er onder hen vast ook een groot aantal orthodoxe katholieken moet zijn geweest. In deze context sprak Arnoud, een cisterciënzer monnik, de woorden: ‘Doodt ze allemaal; God kent de zijnen’.
Uit: 
Lucepedia
Digitale theologische encyclopedie