De Griekse wereld
Zoals het oude Egypte, Mesopotamië en het Nabije Oosten hun goden al eerder antropomorfe
vormen hadden gegeven, zo deden de Grieken dat vanaf de 8e eeuw vC13. Misschien dat in
vroegere tijden ook godheden als of in eenvoudige stenen werden vereerd. In de 2e eeuw n C zag
de reisverhalen-schrijver Pausanias in een Grieks stadje dertig stenen "de mensen vereren deze
stenen en riepen elk aan met de naam van een god. Vroeger, lang geleden, verleende men in heel
Griekenland goddelijke eerbewijzen aan gewone stenen in plaats van aan beelden".
Onder invloed van de Egyptische beeldhouwkunst begonnen ook de Grieken stenen beelden te maken. De Egyptisch beeldhouwer handhaafde bijna altijd de traditioneel oude vormen, terwijl de Griekse beeldhouwkunst een heel eigen, dynamische ontwikkeling tegemoet zou gaan
Hoe het begin ook geweest moge zijn, de Griekse wereld kende zeker vanaf de 8e eeuw
v C geen enkele beperking in het uitbeelden van hun godheden die tot op zekere hoogte ook
'woonden' in hun beelden.
Zeus of Poseidon, ca. 460 v. C. |
Zeker vanaf de 6e eeuw vC hielden Griekse filosofen zich bezig met goden
en/of het goddelijke oerbeginsel en met de mens en zijn relatie tot de ziel en met de menselijke
ziel in relatie tot het goddelijke. Ook stelden enkele filosofen zichzelf de vraag: bestaan de goden
of is er sprake van een 'god' of goddelijke 'vorm'? Sommigen meenden (bijvoorbeeld) dat de
"oerstof" zonder vorm was en dus niet uitgebeeld kan worden, anderen filosofeerden over de
demiurg (wereldbouwer of zekere "intelligentie", die de oorspronkelijke chaos tot kosmos vormde) als enige ware kunstenaar die niet door een menselijke kunstenaar – de gevangene van
de waarneembare wereld – geïmiteerd kan worden.
Plato 428/427-347 v C
Géén kunstenaars in zijn 'staat'!
Kunst is bedrog!
Aristoteles 384-322 v C
gecreëerde beeld = realiteit in waarneembare wereld
Maar hoe filosofen en hun kleine groep aanhangers ook dachten over de goden en die
ene scheppende god, op het afbeelden van godheden hebben zij weinig invloed gehad. De Griekse
en Romeinse wereld was een wereld van beelden, van het verbeelden – op allerlei mogelijke
manieren – van de godheden. Er was geen grens aan het verbeelden van goden, mensen en dieren.
De Romeinse wereld
Ook bij de Romeinen werden goden op allerlei mogelijke manieren afgebeeld. Nergens rustte
een taboe op. Dat wil niet zeggen dat alle 'vreemde' goden altijd even welkom waren; sporadisch werden ze soms
(voor korte tijd) geweerd.
In de 1e eeuw v C nam de verspreiding van de godin Isis toe. De elite in Rome
reageerde aanvankelijk met verboden en vernietiging van Isis-altaren. Maar deze verboden werden dan weer
afgewisseld met perioden van zekere tolerantie. Zo stonden Marcus Antonius en Octavianus in 43 vC de bouw
van een Isis-heiligdom toe om de steun van Cleopatra's aanhangers te krijgen. Na Cleopatra's nederlaag moest
keizer Augustus niets meer hebben van die Egyptische goden en was de verering van Egyptische goden taboe. Pas
na keizer Caligula (r.37-41), die het op bevel van keizer Tiberius in 19nC verwoeste Iseum (Isis-tempel) op het
Marsveld in Rome herbouwde, werden de Egyptische goden weer getolereerd.
De godin Isis (zittend rechts) op een Romeinse muurschildering uit Pompeii |
Damnatio Memoriae
In de oudheid kende men wél het vernietigen van afbeeldingen
van een persoon of het weghakken van diens naam in inscripties op monumenten. Ook
het verwijderen van een in ongenade gevallen regeerder op munt kwam af en toe voor.
Zeker is dat vanaf de 2e eeuw v C het middel van de damnatio memoriae door de
Romeinen werd gebruikt.
Zo verklaarde Sulla zijn rivaal Marius tot vijand, verbande hem en eiste dat alle monumenten ter ere van Marius' triomfen tegen de Keltische en Germaanse stammen werden vernietigd (88 v C). Voor de moordenaars van Caesar, Cassius en Brutus, gold een damnatio memoriae en dat betekende dat hun portretten ook in de toekomst niet meer door hun nazaten in processies mochten worden meegedragen.
Een damnatio memoriae volgde op het senaatsdecreet of het bevel van de keizer waarin
een persoon vijand van Rome werd verklaard. Behalve het feit dat zijn naam werd weggebeiteld
uit alle officiële inscripties en zijn beelden – ook in eigen huis – werden verminkt, vernietigd of in
de Tiber of een andere rivier geworpen, kon zijn huis worden vernietigd en zijn bezit
geconfisqueerd. Soms werd zijn sterfdag tot feestdag en zijn geboortedag tot ongeluksdag! In een
samenleving van beelden, teksten en voorouderverering trof een damnatio memoriae niet alleen
– vaak postuum – de persona non grata, maar ook zijn hele familie en nazaten.
De herinnering aan de volgende keizers werd officieel uitgewist22: Caligula23 (r.37-41), Nero (r.54-68), Domitianus24 (r.81-96), Commodus (r.180-192), Geta25 (r.211-212), Elagabalus (r.218-222), Maxentius (r.306-312) e.v.a.
Veel stenen keizerskoppen werden waarschijnlijk
verzameld en in depot gehouden om later bewerkt een ander portret te krijgen. Zo veranderden
portretten van Nero in die van Vespasianus, van Maxentius in die van Constantijn en kreeg een
bronzen ruiterbeeld van Domitianus een Nerva-'facelift'.