Een tijd van Barbarij


2 Een tijd van barbarij. Rob Meens

Dit boek is een feest van nuancering en dit hoofdstuk is geen uitzondering. Meens pakt het beeld aan van de woeste, het verzwakte Romeinse Rijk  binnenvallende heidense barbaren.  Volken die gepakt en gezakt, met vrouwen en kinderen, de door de legioenen verlaten streken plunderen en zich er dan zelf vestigen. De volksverhuizingen noemen wij dat al vele jaren. Duitsers moeten daar altijd om lachen; het klinkt hen zo gezellig in de oren, terwijl zij het op Völkerwanderung houden. Zwervende barbaren dus, die aan de Romeinse grenzen klopten. In werkelijkheid waren die barbaren al eeuwen binnen het rijk aanwezig en waren hun leiders dikwijls generaals in het Romeinse leger en niet zelden christelijk (al was dat niet altijd orthodox). Ze wilden niets liever dan Romeins worden en namen alle gebruiken en instituten gemakkelijk over. Zeker toen er een machtsvacuum ontstond. De Gotische, Frankische en Angelsaksische koningen, in het begin door de Romeinen getrainde legeraanvoerders, stichtten met hulp van de bezitters van de achtergebleven domeinen, die van gemengd lokale en Romeinse afkomst waren, hun rijkjes binnen het gebied. En de net buiten de limes vallende volkeren, die ook al eeuwen met de Romeinen te maken hadden gehad, voegden zich daar meestal naadloos in. Dat was pas over toen de Oost Romeinen en wat later de Islam veel van met name het zuidelijke gebied veroverden. Alleen in Frankrijk en Engeland wisten de rijkjes zich te handhaven en in het eerste geval uit te breiden richting Duitsland en Italië.

Meens beschrijft dit allemaal sappig en zeer leesbaar in de stijl van een goede docent. Tiecelin

De aanname, dat de Romeinse wereld in de late oudheid vernietigd werd door invallende barbaren, heeft sinds de jaren zeventig van de twintigste eeuw sterk ter discussie gestaan. Historici hebben erop gewezen dat er nauwelijks sprake was van een ‘volksverhuizing’ omdat het aantal mensen dat daadwerkelijk verhuisde, relatief klein was. Bovendien waren de barbaren geen onbeschaafde woestelingen, maar wilden ze deel nemen aan het Romeinse bestuur en de cultuur. Historici gaan de laatste decennia uit van een geleidelijke overgang van oudheid naar middeleeuwen waarin de komst van barbaarse groepen geen catastrofale gebeurtenis was.

De herwaardering van de overgangsperiode tussen oudheid en middeleeuwen is de bron geweest van een aantal polemische publicaties. Sommige historici weigeren het woord ‘barbaren’ in de mond te nemen. Ze spreken liever over ‘germanic peoples’ – groepen mensen die Germaanse talen spraken. Anderen hebben betoogd dat de nieuwe visie op de barbaren verband houdt met het multiculturalisme van het eind van de twintigste eeuw. (OU)

Bryan Ward-Perkins: There has been a very strong tendency recently—particularly, but not exclusively, among scholars working in the U.S—to play down any unpleasantness at the end of the Roman Empire and any negative effects of the end of Roman power. Until quite recently scholars were happy that the settlement of the Germanic peoples in the 5thcentury West was the result of violent invasion and viewed the next few centuries as a “Dark Age” marked by the collapse of Roman civilization. Currently the use of such negative language is seen as very old-fashioned: “decline,” “crisis,” and “Dark Age” have disappeared from the titles of academic books, conferences, and university courses. They have been replaced by neutral words like “transformation” and “transition.” For instance, a recent, massive European research project on the 4th to 9th centuries A.D. was entitled “The Transformation of the Roman World,” as if Rome never really came to an end, but just changed into something different but entirely equal. Interview met Brian Ward Perkins 

Samenvatting Stuvia

De herwaardering van deze periode is begonnen in de 70er jaren met het werk van Peter Brown die vooral aandacht geeft aan deze periode als een periode van religieuze vernieuwing en transformatie. Deze nieuwe kijk is min of meer geaccepteerd (ook als ondersteuning van het Europese project) maar ontmoet ook kritiek met name van mensen die zich veel meer richten op de materiele cultuur zoals Brian Ward Perkins

Ze stellen dat de economie en de kwaliteit van de producten duidelijk achteruitgingen toen door de achteruitgang van de Romeinse infrastructuur ook de internationale handel terugliep en werd vervangen door de lokale productie, die dan weer van mindere kwaliteit was. Artefacten als grafstenen uit verschillende periodes zijn te vergelijken wat betreft hun kwaliteit en daarin is kwaliteitsverlies te zien.

Hoewel men zeker een punt heeft is de revisionistische kritiek op de transformatiethese veel te negatief en lijkt ook ingegeven te zijn door conservatieve standpunten als de teloorgang van de klassieke studies en het verzet tegen de Europese eenwording, waarbij invallen van “nieuwe barbaren” de materiele welvaart van de oude Europese naties negatief zouden beïnvloeden. Daarnaast heeft men weinig oog voor de complexiteit van de ontwikkelingen (kwaliteitsverlies kan ook andere oorzaken hebben dan “barbaren”) en de geografische verschillen voortkomend uit de diversiteit van de “barbaren”. 

Samenvatting (OU)

In de Grieks-Romeinse cultuur verwees het woord ‘barbaar’ oorspronkelijk naar iemand die het Grieks niet machtig was: een niet-Griek of niet-Romein. In de loop van de geschiedenis heeft het woord ook connotaties van ruwheid en gebrek aan beschaving gekregen. Voor de beroemde ‘verlichte’ geschiedschrijver Edward Gibbon waren de ongeletterde en wilde barbaren een belangrijke oorzaak geweest voor de ondergang van het Romeinse rijk.

The History of the Decline and Fall of the Roman Empire. 
Op synthetisch wijze trachtte Gibbon de geschiedenis van dertien eeuwen te beschrijve met een achterliggend 'filosofisch' doel, namelijk het blootleggen van de ontwikkeling van de westerse beschaving zelf. Hij stelde bijvoorbeeld de val van Rome in 476 tegenover de val van Constantinopel in 1453. De achterliggende gedachte van deze vergelijking door Gibbon was een pleidooi voor een rationele' en 'militaire' beschaving, waarin krachtige leiders en generaal het volk zouden aansturen, op weg naar een machtig rijk. Hij beschouwde de komst van het christendom met haar eschatologische focus op een beter leven in het hiernamaals als bedreigend voor het praktische functioneren van de westerse beschaving. link

In de beginjaren van de twintigste eeuw gingen veel historici nog uit van raszuivere, barbaarse stammen die zich in de vijfde en zesde eeuw hadden gevestigd in het Romeinse rijk en daarmee voorlopers waren geweest van de moderne natiestaten. In 1961 introduceerde Reinhard Wenskus het concept van 

etnogenese: leden van een barbaarse stam sloten zich aan bij een succesvol legerleider en namen diens identiteit aan, zonder dat er sprake was van biologische verwantschap.

Het afzetten van de laatste West-Romeinse keizer in 476 door de legerleider Odoaker wordt vaak gezien als het einde van het Romeinse rijk in het Westen. Recent onderzoek benadrukt echter dat dit door tijdgenoten nauwelijks als schok werd ervaren. De plundering van Rome door de Goten onder leiding van Alarik in 410 maakte meer indruk, hoewel het erop lijkt dat Alarik niet uit was op de val van het Romeinse Rijk; hij wilde erkenning als legerleider en betaling voor zijn troepen.

Een verklaring waarom de overgang van het Romeinse naar het post-Romeinse tijdperk relatief geruisloos verliep is gelegen in de rol van de land bezittende elite: deze zocht bescherming bij de barbaarse leiders in plaats van bij het keizerlijke gezag. 

Duits handelskaartje, 1901

De hernieuwde zienswijze van de barbaren sluit goed aan bij de herwaardering van de periode van de late oudheid sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw. In het spoor van de Britse historicus Peter Brown benadrukt het hedendaags onderzoek vaak de geleidelijke overgang van oudheid naar middeleeuwen. Op deze ‘transformatie-these’ is echter ook kritiek.

Tussen de verschillende barbaarse groepen bestonden belangrijke verschillen. 

* In Engeland was er weinig continuïteit met de Romeinse tijd en de invloed van de Angelsaksische invallers is duidelijk zichtbaar. 


Vrouwengraf op begraafplaats in Oakington (Cambridgeshire) (ca. 450-570),
met graven van Britten, Germanen én mensen van gemengde afkomst.Foto Stephan Schiffels

 The Anglo-Saxon migration and the formation of the early English gene pool Nature

 Massale migratie Germanen naar Engeland NRC

The history of the British Isles and Ireland is characterized by multiple periods of major cultural change, including the influential transformation after the end of Roman rule, which precipitated shifts in language, settlement patterns and material culture.The extent to which migration from continental Europe mediated these transitions is a matter of long-standing debate. Here we study genome-wide ancient DNA from 460 medieval northwestern Europeans—including 278 individuals from England—alongside archaeological data, to infer contemporary population dynamics. We identify a substantial increase of continental northern European ancestry in early medieval England, which is closely related to the early medieval and present-day inhabitants of Germany and Denmark, implying large-scale substantial migration across the North Sea into Britain during the Early Middle Ages. As a result, the individuals who we analysed from eastern England derived up to 76% of their ancestry from the continental North Sea zone, albeit with substantial regional variation and heterogeneity within sites. We show that women with immigrant ancestry were more often furnished with grave goods than women with local ancestry, whereas men with weapons were as likely not to be of immigrant ancestry. A comparison with present-day Britain indicates that subsequent demographic events reduced the fraction of continental northern European ancestry while introducing further ancestry components into the English gene pool, including substantial southwestern European ancestry most closely related to that seen in Iron Age France In de vroege Middeleeuwen vestigde zich een gestage stroom Germanen in het dan nog voornamelijk Keltisch-Britse Engeland. Vooral in Oost-Engeland blijken mensen in de periode van 400 tot 850 gemiddeld voor driekwart verwant aan mensen die toen in Zuid-Denemarken, Noord-Duitsland en ook Noord-Nederland woonden. Een zwaartepunt van die afkomst lijkt te liggen in de huidige Duitse deelstaat Nedersaksen.

Deze ‘Angelsaksische’ invasie was niet kort en hevig in de vijfde eeuw, zoals in latere middeleeuwse kronieken wordt verteld, maar bestond dus uit een constante stroom zonder veel pieken en dalen. Tot in de achtste eeuw arriveren er ‘verse’ immigranten uit het continent in Engeland. Vóór de vijfde eeuw was deze continentale invloed juist afwezig, en de invloed ontbreekt ook in Wales, Ierland en Schotland.

Dit blijkt allemaal uit een analyse van dna dat geïsoleerd is uit vroeg-middeleeuwse graven van in totaal 460 mensen uit Engeland, Ierland en het continent. Een groot onderzoeksteam onder leiding van de bekende genetici David Reich (Harvard), Johannes Krause en Stephan Schiffels (beide Max Planck Instituut Leipzig) heeft dat deze week in Nature gepubliceerd.


* De Franken die in Gallië actief waren, werkten veel samen met de Gallo-Romeinse elites die zich in korte tijd met de Franken vermengden. 

* De Visigoten kwamen in de zesde eeuw in Spanje terecht en werkten eveneens nauw samen met de Hispano-Romeinse elites. 

* De Ostrogoten die zich vestigden in Italië, namen het meest over van de Romeinen, met name in het burgerlijke bestuur. 

* In Noord-Italië vestigden zich de Langobarden

* De Vandalen, die zich in Noord- Afrika vestigden, kenden vooral een hoge mate van culturele continuïteit met de Romeinen.

Opdrachten (OU)

In hoeverre vertoonden de verschillende barbaarse koninkrijken uit de zesde eeuw continuïteit met het Romeinse rijk?

Tussen de verschillende barbaarse erfgenamen van het Romeinse rijk waren aanzienlijke verschillen. 

De minste continuïteit was er bij de Angelsaksische koninkrijken. Het Latijn verdween grotendeels, evenals het Romeinse recht. Villa's en steden werden verlaten. De Romeinse cultuur verdween vrijwel volledig.

De Franken kenden een veel grotere mate van continuïteit. Er was een hoge mate van samenwerking tussen de Gallo-Romeinse elites en de barbaarse heersers, die vrij snel versmolten tot een nieuwe elite. Er bleef een grote rol voor het Romeinse recht en het geschreven Latijn. 

De Visigoten kenden eveneens continuïteit op het gebied van de Latijnse taal en het Romeinse recht.

De Ostrogoten kenden de grootste mate van continuïteit. Er werd voortgebouwd op de Romeinse bestuurstradities. De barbaarse koning Theoderik regeerde als een Romeinse heerser: hij organiseerde spelen en liet paleizen, kerken en aquaducten bouwen. Na de Gotische Oorlog (526-556) was veel van de Romeinse erfenis verdwenen.

De Gotische Oorlog was een oorlog tussen de Byzantijnen en de Ostrogoten die voornamelijk in Italië werd uitgevochten, maar ook in omringende gebieden zoals Dalmatië, Sardinië en Corsica. De oorlog kan in twee periodes verdeeld worden. De eerste eindigde met de inname van Ravenna en de vrijwel totale herovering van Italië door de Byzantijnen. Tijdens de tweede periode kwamen de Goten in opstand onder leiding van Totila en werden pas verslagen na een bittere en langdurige strijd die gevoerd werd door de Byzantijnse generaal Narses, die ook de Frankische-Alemannische invasie van 554 had teruggeslagen. Enkele steden in het noorden van Italië hielden het echter nog vol tot in de vroege jaren 560.
De oorlog was begonnen met een poging van Justinianus I om Italië te veroveren. Vanwege de langdurigheid van het conflict was Italië tegen het einde verwoest en ontvolkt en was de Byzantijnse schatkist zo goed als leeg. Deze overwinning van de Byzantijnen werd weer grotendeels tenietgedaan toen de Longobarden in 568 Italië binnenvielen. link

De Vandalen in Noord-Afrika kenden vooral culturele continuïteit met de Romeinse tijd. De elite leefde in villa's en produceerde klassieke, Latijnse poëzie.


Welke rol hebben politieke kwesties (mogelijk) gespeeld bij de ontwikkeling van het debat over barbaren in de twintigste en eenentwintigste eeuw?

Het wetenschappelijke debat rond de barbaren is op een aantal ‘scharnierpunten’ beïnvloed door politieke kwesties. 

In de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw werd ervan uitgegaan dat barbaarse stammen een sterke etnische basis hadden gehad. Het geïnstitutionaliseerde racisme van nazi-Duitsland zorgde ervoor dat wetenschappelijke publicaties over de barbaren na 1945 taboe werden. 

Pas toen in Europa het debat plaatsvond over een verenigd Europa en de komst van niet-westerse migranten werd het debat opengebroken en werd voor het eerst betoogd dat de barbaren niet raszuiver waren geweest en daarnaast redelijk gemakkelijk waren geïntegreerd in Europa. 

Pas sinds de aanslagen in 2001 en de ‘war on terror’ is er weer serieuze kritiek op deze zienswijze.

Welke visie heeft Edward Gibbon (1737-1794) op de val van het Romeinse rijk en hoe kijkt het moderne onderzoek hier tegenaan?

Gibbon onderscheidt een aantal oorzaken voor het verval van het Romeinse rijk: 

  • een zwak (en verdeeld) bestuur met decadente keizers, 
  • een te grote invloed van de (verworden) kerk, 
  • een menigte nutteloze monniken
  • de destructieve invallen van grote aantallen dappere, maar onbeschaafde, barbaren.

Het moderne onderzoek betoogt dat de late oudheid geen periode was van verval. Men gaat ervan uit dat het aantal barbaren in het oudere onderzoek overschat is en dat hun invloed niet catastrofaal is geweest.


Trier, juni tot november 2022. 
In het Rheinisches Landesmuseum, het Museum am Dom 
en het Stadtmuseum Simeonstift Trier

De neergang, luidt de communis opinio, was geen instorting met oorverdovend geraas en één heldere oorzaak. Eerder een lang, complex transformatieproces en een combinatie van interne factoren (burgeroorlog, belastingdruk, decentralisatie) en externe druk (migratie, strijd aan de grenzen). Zelfs het klimaat krijgt nu een rol. Dat koelde af, met effecten op oogsten en epidemieën.



De makers van de expositie zijn zich maar al te goed bewust van de recente geschiedschrijving. Dat blijkt al uit de lijvige catalogus, met bijdragen van historici als Peter Heather en Misha Meier, prominente stemmen in het debat. Volgens Meier verdween het rijk helemaal niet in het jaar 476 met het geruisloos afzetten van de laatste, juveniele keizer, zomin als de ‘volksverhuizingen’ ophielden toen de Longobarden eenmaal waren neergestreken in Italië, een eeuw later. Heather vindt het op zijn beurt „koloniaal” om te denken dat louter interne oorzaken Rome’s lot bezegelden – alsof de ‘barbaren’ helemaal geen rol speelden. NRC




Blog van Jona Lendering


De archeogenetica werpt nieuw licht op de zaak

 () zie ook voor de opvatting van Meijer en Heather !

Een eerste voorbeeld van wat de archeogenetica hierover kan vertellen werd geleverd in 2018, toen onderzoekers in Nature schreven over twee grafvelden in Hongarije en Noord-Italië, zo’n duizend kilometer uit elkaar. Archeologen rekenen deze rustplaatsen tot die van de cultuur van Langobarden, het ‘barbaarse volk’ dat in 568 als laatste Italië bereikte.

Het blijkt dat de mensen die in de twee grafvelden liggen, genetisch verwant zijn. Ze hebben dus hun cultuur én genetische signatuur gemeen. In het veld in Hongarije was de meest prestigieuze plek weggelegd voor een familie van meerdere generaties mannen, van wie de geschiedenis in Centraal- en Noord-Europa lag.

Krause: „Dit wil niet zeggen dat we nu weer kunnen spreken van een Germaans volk van de Langobarden, dat en masse naar het zuiden is gemigreerd. Ik spreek liever van een populatie, die is niet begrensd. Maar we zien hier een mobiele groep met onderlinge verwantschap. Het verspreiden van de cultuur van de Langobarden gebeurde dus niet alleen via handel en culturele uitwisseling; mensen waren écht in beweging. Die narratieven uit de vroege twintigste eeuw worden misschien niet tot in detail, maar toch relatief sterk bevestigd.”

In de twee grafvelden lagen ook mensen die met minder of geen fraaie goederen begraven waren. Hun genetische signatuur was meer Zuid-Europees. Krause: „Het zou kunnen dat de elites van dit soort groepen lang homogeen bleven, terwijl aan de marges mensen kwamen en gingen. Hopelijk gaat ons onderzoek dat verder duidelijk maken.”

In Londen volgt Peter Heather de ontwikkelingen met belangstelling, zegt hij. En met een zeker genoegen, zo is aan de glimlach op zijn gezicht te zien. „Ik vond mijn idee van een kern van onderling verwante elite sowieso al sterk, maar het is mooi dat er uit de hoek van de archeogenetica nu ondersteuning voor lijkt te komen.” NRC

Discussie over de revisie van de revisie