De vieze en ongezonde middeleeuwen



13  De vieze en ongezonde middeleeuwen?  Bas van den Hoven van Genderen.

En dan nu ‘mijn’ straatje. Het beeld van de smerige middeleeuwen (waarin hier wel Monty Python wordt aangehaald)  met zijn drek, blubber en mesthopen. Natuurlijk komt de anecdote over de kokhalzende koning Philip Augustus (r. 1180-1223) in Parijs voorbij en het citaat over Edward III (r. 1327-1377) die in 1357 over de stinkende Fleet in Londen schrijft.  Als het over de middeleeuwen en hygiëne gaat worden altijd dezelfde paar zaken opgehaald, vooral ook in het onderwijs en in de populaire media, zoals een paar jaar geleden nog op de meestal nogal betrouwbare BBC. En daar hebben we gelijk al de basis van het probleem: in grote en volgebouwde steden als Parijs en Londen kon het nog wel eens mis gaan met de straathygiëne en de afvalverwerking, vooral in tijden van oorlog en rampen als de pest, als er te weinig gezonde handen waren om alles te regelen.

Ook hier is het een geval van evolutionisme: als het in 1800 in bijvoorbeeld Parijs al zo erg was, zal het 500 jaar eerder nog wel veel erger geweest zijn. De auteur nuanceert dat dus, maar zegt er direct bij: wat is smerig?  Dat is ook maar in the eye of the beholder. En wat wij smerig vinden kunnen middeleeuwers wel over het hoofd gezien hebben. Daar heb ik grote twijfels over: middeleeuwers hadden ook ogen, neuzen, smaakpapillen en hersens en dronken geen smerig water of aten geen rot vlees (en neen, dat is niet te verbergen door er ladingen specerijen over te gooien: je wordt er gewoon ziek van). Als ze schoon water, voor o.a. brouwerijen, nodig hadden namen ze hun maatregelen en zorgden daarvoor.  Wat in de juist in de grote steden als Lübeck, Augsburg, Neurenberg, Keulen, Parijs, Londen tot ingenieuze bouwwerken en riolen leidde. Niet meer dan logisch.

Van den Hoven haalt ook het leeggooien van pispotten vanuit bovenramen aan, ook zo’n ouwe taaie, maar is daar gelukkig nuchter over. Het probleem van de urine- en faecaliënverwerking van mens en dier sluit daarbij aan en hij vermeldt tenminste dat die hun nut hadden als bijvoorbeeld volstof in de lakenindustrie en als mest op het land. Hij citeert mij als hij schrijft dat veel Nederlandse steden daar hun maatregelen voor namen, met name in hun keuren. En ik kan eraan toevoegen dat er eigenlijk weinig tegen gezondigd werd, want het was in ieders belang dat het geen rotzooi werd. Als had je natuurlijk altijd aso’s die zich daar niets van aantrokken, maar die kregen dat dan wel op hun brood in de vorm van boetes, verbanningen of schandtochten in hun hemd met een kaars van een pond in hun hand. Dat laatste noemt hij niet, maar wel dat afval verspreid werd door “kippen, katten, honden en varkens”. Dat nu is een onzinnige bewering. Honden waren werkdieren en liepen niet los rond, en als ze dat wel deden pakte de hondenmepper ze op. Katten kijken wel uit om vuilnis te verspreiden en varkens mochten niet op straat en werden in hokken gehouden. Hoe kippen, die wel tamelijk veel vrij rond liepen, afval verspreiden is dan de vraag. De auteur citeert hier overigens bronnen en literatuur van soms ver na de middeleeuwen dus wat hij hiermee wil bewijzen vraag ik me af.

Het laatste deel gaat over persoonlijke hygiëne en besmettelijke ziekten, ook altijd een dankbaar griezelonderwerp.  Hij doet een beetje geringschattend over bijvoorbeeld huismiddeltjes tegen vliegen, vlooien, luizen en endelwormen, en gelooft niet dat die hielpen. Maar waarom zou je die dan opschrijven, zoals de Ménagier de Paris deed? Ook weer gelukkig volgt hierna een correct stuk over het baden in de middeleeuwen, dat in de 16e eeuw afgelopen was vanwege gestegen energiekosten, en de daardoor gestegen toegangsprijzen voor badhuizen, de via hervorming en contrareformatie aangepakte huwelijksmoraal en de verspreiding van syfilus. Verder komt de pest om de hoek (hier wordt een sterfte van 50 % na 1350 in Europa gemeld; waar dat vandaan komt; geen idee) en de maatregelen daartegen, die natuurlijk niet veel hielpen omdat niemand de oorzaak ervan kende.

Was het nu zo vuil? vraagt de schrijver tot besluit. Hij verwijst naar de herkomst van het idee bij romanciers als Victor Hugo en het afbreken ervan door Thorndyke en Sabine, waarbij hij de eerste te veel eer doet toekomen. Thorndyke stelde juist de vraag of het wel zo smerig was maar deed geen onderzoek om dat al of niet te bewijzen. Sabine deed dat wel voor Londen en publiceerde zijn bevindingen in een proefschrift (1927) en drie magistrale artikelen (1933-37) die nu zo goed als vergeten zijn.  Van den Hoven van Genderen is sceptisch en suggereert dat de interpretatie van de gegevens in woord en beeld toch een kwestie van een halfvol of halfleeg glas zijn. Hij twijfelt ook aan hoe het herhalen van ‘hinderkeuren’ beoordeeld moet worden. Hij gaat daarmee voorbij aan mijn conclusie dat die herhalingen niet aan het falen van het beleid maar aan het slijten of vol raken van keurboeken of het bewaard blijven van overschreven keuren in particulier bezit te wijten zijn. In ieder geval voor die zes steden in Holland die ik onderzocht heb. En waarom zou dat elders niet zo zijn; zo verschillend waren middeleeuwse steden niet van elkaar als ze niet al te groot waren. Dus: het viel wel mee. Wij zouden het misschien allemaal niet erg fris gevonden hebben, maar dat was het in mijn herinnering in de jaren vijftig in ons dorp ook niet als je het met nu vergelijkt.


Een vieze en ongezonde samenleving? (Stuvia)

 1 - Helse stank 

Het beeld van de Middeleeuwen is dat het een vieze en smerige samenleving is. Daarvoor verantwoordelijk zijn de vele anekdotes uit de Middeleeuwen zelf maar vooral het beeld dat de negentiende eeuwse schrijvers creëerden om de deplorabele toestand van de stedelijke bevolking in de overvolle en smerige geïndustrialiseerde arbeiderswijken aan te geven. De twee waren echter nauwelijks vergelijkbaar met elkaar. De vraag is of de Middeleeuwen eigenlijk wel zo smerig waren. Die vraag is moeilijk te beantwoorden omdat de norm voor “smerigheid” niet bij voorbaat helder is.

 De Middeleeuwse mens kreeg vooral met drie problemen te maken namelijk: 

  • 1) De voorziening van schoon water 
  • 2) De afvoer van afval en dan vooral uitwerpselen 
  • 3) Daarmee samenhangend het schoonhouden van de leefomgeving vooral van de straat 

In het navolgende worden deze drie besproken waarbij vooral de stedelijke omgeving aan de orde komt omdat op het platteland deze problemen veel minder speelde. Daarbij wordt vooral ingegaan op de maatregelen en oplossingen die de Middeleeuwers implementeerden om bovengenoemde problemen aan te pakken. Daarbij zijn er wel *veel regionale verschillen en *verschillen tussen arm en rijk.

2 - Schoon water

De toegang tot schoon water werd vooral bepaald door de ligging van de stad

→ 1) Steden in de bergen met toegang tot heldere bergbeken hadden de minste problemen hiermee.

→ 2) Steden aan delta’s van rivieren hadden vooral een probleem met de kwaliteit van het water aangezien er vervuiling stroomopwaarts meekwam. 

→ 3) Daarnaast waren er steden die geen of weinig toegang hadden en verder weg waren gelegen van (schoon) water: Hen stonden 5 opties ter beschikking: 

  • a) De opvang van regenwater van daken in bij voorkeur overdekte bekkens 
  • b) Weghalen en verplaatsen van water uit een rivier of beek 
  • c) Het slaan van putten om grondwater op te halen 
  • d) Door een systeem van waterpijpen en kanalen water uit de omgeving te vervoeren naar openbare fonteinen in de stad. (Bijvoorbeeld al in Goslar in 1200, Visby en Parijs maar Augsburg en Lubeck pas in de 16de eeuw) 
  • e) Water te kopen van een waterdrager (Bijv in Parijs in 1297) 

Behalve de *aanvoer van water was *schoon water daarbij ook een probleem. Men had al door dat schoon water wel belangrijk was en beschouwde water schoon op grond van ervaringen (bijv. niet troebel of stinkend o.i.d.) (Een arts uit Toledo raadde het koken van water aan) 

Om het oppervlaktewater en het grondwater schoon te houden werden verschillende maatregelen door de stadsbesturen genomen namelijk: 

→ 1) De vestiging van industrie en nijverheid die schoon water nodig hadden zoveel mogelijk stroomopwaarts (bijv. bierbrouwerijen
→ 2) De vestiging van vervuilende industrie en nijverheid als leerlooierijen nu juist weer stroomafwaarts en het liefst buiten de stadsmuren. 

Het verleggen van waterstromen en het afdammen waren veel gebruikte technieken om de watertoevoer te garanderen met name ook door de kloosters die een voortrekkersrol vervulden in de verspreiding van allerlei watertechnieken. 

  • 1) De oudste manier voor het watertransport waren de uitgeholde boomstammetjes die over de rivieren water aanvoerden. 
  • 2) Daarnaast werden al vroeg (1160 in de Kathedraal van Canterbury) waterleidingen, fonteinen en bassins aangelegd. Deze leidingen werden gemaakt van gebakken klei met moffen en werden al in 1300 toegepast in Zurich. 
  • 3) Ook Parijs kende een dergelijk systeem maar dan groter van opzet met kanalen, buizen en grote overkluisde leidingen, die het water vanuit de heuvels aanvoerden naar openbare bassins en ook sommige privéhuizen waar het via een koperen tap kon worden afgenomen.

Deze systemen werkte goed wanneer er voldoende water was maar bij droogte nam de waterdruk zodanig af dat het niet of nauwelijks meer stroomde. De druk werd gegenereerd door verschillende systemen namelijk:

  • 1) In Londen werd vanaf 1236 via hefwerken water in een toren gepompt waarna het onder druk door de leidingen werd vervoerd. 
  • 2) In Lubeck waren de brouwers de eerste die via schepraderen hun watertorens voedden om verzekerd te zijn van vers water.
Naast het vervoer via rivieren en leidingen konden steden zonder verval water krijgen door de opvang en door het slaan van putten zoals al vroeg in Brussel en Neurenberg. De putten boorden het grondwater aan en werden meestal gedeeld door mensen, hoewel de rijken een eigen put konden bouwen. Probleem was wel dat deze waterputten dichtbij beerputten konden liggen waardoor vervuiling van het grondwater optrad, naast de decompositie van de vele begraven lijken binnen de stad. Al deze oplossingen voor de watervoorziening bestonden al grotendeels in de 13de eeuw en zouden tot de 19de eeuw onveranderd blijven. Kortom de Middeleeuwen waren veel minder primitief dan men vaak denkt.

Het is een fabeltje dat mensen in de middeleeuwen bier dronken omdat het water vervuild zou zijn. Met het drinkwater was niets mis. Argumenten waarom mensen voor drinkwater ofwel voor bier kozen vinden we onder andere in middeleeuwse kruidenboeken. Bier was dorstlessend, had meer smaak dan water, was voedzamer, gaf een roes en leverde meer status.

 3 - Fecaliën 

In tegenstelling tot het populaire geloof dat de potten op de straat werden geleegd (is een fabeltje) werd wel degelijk nagedacht over de vraag hoe om te gaan met de vele menselijke en dierlijke uitwerpselen. Vier systemen werden daarvoor gebruikt namelijk: 

  • 1) Directe lozing op de open wateren 
  • 2) Verzamelen in de stad op hopen en terreinen en daarna lozen in de rivier 
  • 3) Verzamelen door putjesscheppers of tonnenlegers en gebruiken als mest op het platteland 
  • 4) Verzamelen in beerputten in de eigen tuin (of luxere beerkelders met afvoerpijpen waardoor heen regenwater voor de spoeling kon worden geleid) of achter terreinen die overigens ook weer moesten worden geleegd wat dan door de “Goudgravers” (Munchen) of “Pappenheimers” (Neurenberg) = putjesscheppers.
  •  5) Oudere systemen waarbij de uitwerpselen via gootjes naar grotere goten en uiteindelijk naar de rivier werden vervoerd bestonden ook en dat werkte zolang het regende. Bij droogte begonnen de open goten te stinken. Naarmate de stedelijke bebouwing dichter werd, werkte het systeem minder goed en nam het af in belang. In de betere buurten en bij kloosters bleven deze goten echter wel bestaan en werden ze zelfs overkluisd, waardoor een soort riolering ontstond met metershoge gemetselde afvoerbuizen (In Utrecht “slokop” genoemd) 
  • 6) Tenslotte werd een deel van de uitwerpselen gerecycled

a) Urine was gewild voor het vollen van de wol
b) Fecaliën werden oa gebruikt voor de bewerking van huiden en wollen stoffen
c) Het salpeter voor buskruit werd weer vooral gewonnen uit afgegraven grond doordrenkt met de uitwerpselen van dieren in de buurt van stallen. Men kon de grond ook afleveren bij bepaalde plaatsen die de overheid ook in stand liet omdat ze daar een economisch belang bij had.
d) Tenslotte werden aan de uitwerpselen allerlei medische werkingen toegedicht die overgewaaid waren uit de oude Griekse en Romeinse geschriften. 

Overheden bemoeiden zich met de beerputten, zoals bepalingen dat huurhuizen een “pishuys” diende te hebben. In Holland nam men ook bewust maatregelen om het dichtslibben van de vaarroutes te voorkomen.

 4 - Afval en Hygiëne en het schoonhouden van de leefomgeving 

De leefomgeving binnenshuis: 

* Stof en vuil werden weggeveegd, rieten matten dienden vervangen te worden omdat ze anders een broedplaats voor ongedierte zouden zijn. Ongedierte was uberhaupt een probleem dat men oa bestreed door bloemen, kruiden (lekkere lucht) en azijn ed op de grond te gooien wat niet hielp. 

* Uit afvalhopen en Middeleeuwse geschriften blijkt dat men veel last had van parasieten, vliegen en vooral ook luizen die op verschillende manieren werden bestreden oa met kwikhoudende shampoo en gespannen kaasdoek over de ramen 

* De Middeleeuwer kende wel degelijk een vorm van persoonlijke hygiëne 

  • a) Al vroeg werd gebruik gemaakt van zeep na de kruistochten ook van geurige zeep 
  • b) Hygiënische gebruiken als het wassen van handen na wc-bezoek werden geadviseerd 
  • c) Ook werden er sauna’s en baden geïnstalleerd in rijkere huizen waar men ook gebruik van maakte. 
  • d) Tenslotte gingen de armen naar de publieke badhuizen waar men voor een keur van behandelingen (Scheren, knippen, wondverzorging ed) terecht kon 

* Baden deed men vanwege verschillende redenen namelijk: 

  • a) Persoonlijke hygiëne 
  • b) Medische redenen aangezien baden werd gezien als een manier om de vier lichaamssappen of humoren (gele en zwarte gal, bloed en slijm) weer in evenwicht te brengen, door meer of juist minder te baden. Voor dit doel werden ook kuuroorden bezocht. 
  • c) Sociale redenen konden ook een motief zijn om een publiek openbaar badhuis te bezoeken. 

Het vrouwenbad, Hans Springinklee, naar Albert Dürer, 1496 – 1501 (Rijksmuseum)

* In de 16de eeuw verminderde de populariteit van het badhuis om verschillende redenen:

  • a) Hoge energiekosten waardoor een hoge prijs 
  • b) Toename populariteit eigen badkamer 
  • c) Angst van de overheid voor het badhuis als broedplaats voor dissidenten 
  • d) Angst van religieuze hervormers voor onzedelijk gedrag bij gemengde naaktheid 

* De conclusie is dat men zich weliswaar zorgen maakte over (bijv. bakkers van Rennes diende zich te scheren en te laten knippen eens in de drie weken) en aandacht had voor persoonlijke hygiëne maar dat uit andere (medische) motieven deed dan in onze moderne tijd. Men legde geen verband tussen ziekte en gebrek aan hygiëne.

De leefomgeving buitenshuis: 

Twee afvalbronnen spelen hierbij een rol namelijk: 

1) Afval van nijverheid en industrie als zware metalen

(vb de loodvergiftiging van de tinnegieterijen = St Vitusdans) en chemische stoffen van leerlooierijen en papierfabricage waren niet goed voor de gezondheid. Daar kwamen in de 14de en 15de eeuw veel sterkere vervuiling bij (Aldus de Franse onderzoeker Guillerme) omdat men sterker vervuilende procedés ging gebruiken. (Bijv de rotting van vlas om er papier van te maken) Volgens Guillerme werd het oppervlaktewater pas echt vervuild door deze nieuwe procedés en was het daarvoor redelijk schoon. De onderzoeker Hoffman stelt daarentegen dat er wel degelijk milieuschade was zoals blijkt uit de plantenresten in de Bodensee.

2) Afval op straat:

Hoewel een deel werd hergebruikt ervoer men het afval op straat wel degelijk als een probleem (zie volgende paragraaf) Op eigen terrein kon men doen wat men wilde daarbuiten werden in toenemende mate maatregelen genomen door stadsbesturen om de afvalstroom te reguleren. Dat deed men vanwege het stadsschoon maar ook vanwege het aanzien, vrede en welvaart en ook de gezondheid waartoe men geacht werd de zorg te dragen (Aldus Filips van Leiden in 1375).
Opvallend daarbij is dat niet het vuil zelf maar de stank als grote boosdoener werd aangewezen. Pestepidemieën zetten het stadsbestuur aan tot maatregelen omdat een van de verklaringen voor de pest ontstond het “Miasma” of verontreinigende lucht was.

* Als gevolg daarvan werden allerlei maatregelen door de stedelijke besturen genomen en die maatregelen konden een breed scala omvatten als: 

  • a) Verordeningen om het aantal dieren te beperken
  • b) Plicht om de eigen rotzooi op te ruimen en te vervoeren naar overheidsdepots
  • c) De plicht van buren om hun eigen straat schoon te houden en het afval af te voeren. 
  • d) Het inzetten van “slijkburgers” zoals in Utrecht, die burgerrecht kregen als ze een bepaald gedeelte van de straat of een brug schoonhielden. 
  • e) Een systeem van betaalde vuilophalers als in Parijs en Straatsburg. 

* Ondanks deze maatregelen bleef het een probleem omdat

  • a) De burgers er niet voor wilde betalen in de vorm van belastingen 
  • b) De overheid geen artsen en inzicht had om de noodzaak aan te tonen. 

* Veel afval belandde dan ook uiteindelijk in een gracht of rivier. Met name de grachten moesten dan weer worden schoongemaakt en uitgediept (Zoals in Utrecht 1 a 2 maal per jaar) wat weer tot belastingverhogingen leiden.

* Steden deden wel pogingen om het stadsgezicht te verbeteren door de straten te plaveien maar dat had voor- en nadelen.

  •  a) Voordeel was dat het aanzien van de stad steeg en dat de karren niet meer in de modder vast kwamen te zitten 
  • b) Nadeel was de herrie van karrewielen, en het vuil dat eerst weggewerkt werd door er grond overheen te scheppen bleef nu liggen tenzij er een goed schoongemaakte goot naast lag. Het vuil werd slijk, reden waarom mensen trippen droegen om de schoen te sparen.

5 - Was het nu zo vuil? 

De beantwoording van deze vraag is erg afhankelijk van

  • 1) De vergelijkingsperiode, ja als je het vergelijkt met de huidige periode 
  • 2) Degene die het zegt en het doel wat hij nastreeft, bijvoorbeeld de 19de eeuwse auteurs als Victor Hugo maar ook degene die de arbeiderswijken wilden belichten 
  • 3) Regionale verschillen, zo heeft onderzoek in Frankrijk meer vuil opgeleverd dan in Duitsland 
  • 4) Last but not least: het gebruik en de interpretatie van de bronnen die men gebruikt. 

♦Zo is de vraag welke betekenis er aan klachten wordt toegekend. Het kan zijn dat dat een signaal van vuil was het kan ook zijn dat dat vuil zo uitzonderlijk was dat men erover klaagde. 

♦Afbeeldingen laten meestal een schone omgeving zien maar was dat werkelijkheid of gewenste werkelijkheid 

♦Het vocabulaire (Merdereau = strontplek) en toponiemen geven iets aan

♦Ook literaire bronnen als kronieken en romans kunnen een bron zijn maar beschrijven zij de werkelijkheid of zijn de vuile beschrijvingen slechts incidenten of literaire fantasieën. 

Archivalische bronnen geven een reeks van maatregelen en ook uitgaven voor schoonmaak, maar zijn vaak onderbouwd met retorisch opgedirkte vuilverhalen. De vraag is of de hoeveelheid maatregelen een indicatie is voor de voortgang. 

♦De meest bruikbare bron is het archeologisch onderzoek dat echter weer erg tijd en plaatsgebonden is en mogelijk niet representatief voor een hele samenleving.

♦Wat ze wel hebben laten zien zijn: Beerputten, Schade aan skeletten en gezondheidsproblemen, Parasieten, Verschillende vuillagen over elkaar heen in een stedelijke bebouwing. De gegevens wijzen niet echt op een vooruitgang maar er kunnen geen algemene conclusies aan worden verbonden.

6 - Vuil als zonde 

Over de feitelijke schoonheid of smerigheid van de Middeleeuwse stad kunnen we weinig zeggen maar wel over de manier waarop over vuil en smerigheid in de stad door de Middeleeuwers werd gedacht. Daarbij was

de ideologie dat vuil en smerigheid min of meer duivels schadelijk en demonisch was en dat men diende te streven naar

 zuiverheid, puurheid en het schone

Deze in essentie theologische visie bestond al lange tijd en was volgens Mary Douglas een belangrijke signatuur van de Christelijke cultuur. Al door de vroege kerkvaders als Johannes Chrysostomus werd een verband tussen de duivel en het vuil gelegd. Menselijk afval (fecaliën) was daarbij de verpersoonlijking van verval en verdoemenis en Vuil was Zonde aldus Martha Bayless. Deze ideologie werpt licht op de aanpak van het vuil door de steden, niet alleen vanwege en praktisch belang maar vooral ook omdat het vuil de deur naar de duivel openzette en dat was niet goed voor een verantwoordelijk stedelijk bestuur.

Uiterlijke zuiverheid leidde tot innerlijke zuiverheid. Bovendien zou een schone stad een duidelijk signaal over haar, beschaving, eer, goedheid en deugdzaamheid afgeven. En dat gold ook voor individuele burgers mn ook de vrouwen zoals blijkt ui het werk van Christine Pisan (Spiegel voor vrouwen uit 1405) en de Mesnagier de Paris (Circa 1390) die van de vrouw verlangen dat het huis zuiver, proper, rein en veel wit bevat opdat ze daarmee haar eigen deugdzaamheid toont en haar man belet om buiten het huis zijn plezier te halen. 

OU onderdelen




Een tentoonstelling
 in de Parijse Tours Jean-sans-Peur  met de titel L'hygiène au Moyen-Âge (Hygiëne in de middeleeuwen). Aan bod kwamen onder meer maatregelen van de stedelijke overheid tot verbetering van de leefomgeving, de publieke watervoorziening, dieren in de stad, luizenkammen, latrines, badhuizen en medische theorieën die hiermee in verband gebracht werden.



Het beeld van de smerige middeleeuwen is ontstaan in de negentiende eeuw toen hervormers de noemer ‘middeleeuwse toestanden’ gebruikten om te verwijzen naar de onhygiënische en overbevolkte arbeiderswijken. Hoewel middeleeuwse steden te kampen hadden met moeilijkheden in het schoonhouden van de leefomgeving, waren die niet vergelijkbaar met de negentiende-eeuwse toestanden. De belangrijkste kwesties voor middeleeuwse stedelingen waren de aanvoer van schoon water, het schoonhouden van de leefomgeving en het verwijderen van afval en fecaliën.