De Jezuïeten en hun wereldmissie


At the same time that Western Christianity fractured and reinvented itself due to the Reformation, the faith also followed Europe’s colonial paths and spread across the world. Catholic religious orders (including the newly founded Jesuit order) led the expansion of Christianity into non-European lands. Jesuits and other missionaries sought to inject Christianity into the societies they encountered, and to do so the Jesuits adapted to local cultural practices and added subtle features to Catholicism. For the first time, Christianity became a global religion.
*De oprichting van de jezuïeten*

De orde der Jezuïeten werd in de 16e eeuw gesticht door Íñigo López, beter bekend onder zijn Latijnse naam Ignatius van Loyola (1491-1556). Als zoon van een Spaanse geestelijke droomde hij aanvankelijk over het verrichten van heldendaden en trad hij in dienst van het leger. Hij raakte echter door ernstige verwondingen maandenlang aan bed gekluisterd, en raakte vervolgens in de ban van verhalen over het leven van Jezus en andere heiligen. Eenmaal hersteld besloot Íñigo zijn leven over een andere boeg te gooien.

St. Ignatius of Loyola (1491-1556) - Peter Paul Rubens

Als ‘soldaat van God’ trok hij er op uit om te studeren en zich verder in de christelijke leer te verdiepen. Íñigo zwierf door Spanje, Italië, Vlaanderen, Engeland en Frankrijk en kwam uiteindelijk terecht in Parijs, waar hij een tiental gelijkgestemden om zich heen verzamelde. Op zijn initiatief legden zij op 15 augustus 1534 in Parijs geloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid af. Drie jaar later werd Íñigo, die zichzelf inmiddels Ignatius noemde, in Venetië tot priester gewijd. In 1540 verkreeg hij in Rome van paus Paulus III toestemming tot de officiële stichting van een nieuwe religieuze orde: de Sociëteit van Jezus.

Ignatius van Loyola had een radicaal nieuwe orde voor ogen die brak met conventionele kloostertradities als verplichte religieuze kledij, koorgebeden en boetedoening. Een mobielere houding was het devies, omdat het geven van naastenliefde iets ‘actiefs’ moest zijn. Gehoorzaamheid gold van begin af aan als het leidende principe, in het bijzonder de absolute gehoorzaamheid aan de paus. Hiervoor leggen jezuïeten tot op de dag van vandaag de speciale ‘vierde gelofte’ af, als uitdrukking van de bereidheid zich door de paus, als plaatsbekleder van Christus, te laten ‘zenden’.


The Jesuits were really defined by two commitments that shows their roots in the 16th century.

First, the spiritual renewal, with the Capuchins and the Theatines, and the oratory of how
the renewal of the church was through good works, prayer, and a discipline of life, charity, a transformation of the world. The Jesuits very much belonged to that spirit.

Second, they also stood in the tradition of Erasmus, and that was of education.
The belief that education is a way in which the world can be made more like the kingdom of God, that individuals can be transformed.

It was an idea that they shared in many ways with the Calvinists, that puts education just as Calvin founded his Academy in Geneva, in 1559. So too, the Jesuits, before even Ignatius was dead, would have established colleges across Europe, and would so in the lands of the new world. Where people would be educated, mostly young men but also women, would be educated. They would become the educators of Catholic Europe and for many distinguished figures in the 17th century.
With the breakdown of the Catholic church very much at the parish level, many Jesuits went into Catholic parishes to serve as priests. But what they did was problematic for the church. Because the Jesuits were responsible only to the responsibility to Rome. Not to local bishops. Not to local hierarchies. And this often created difficulty, conflict and resentment.
But nevertheless, the Jesuits played an essential role in the second half of the 16th century and into the 17th century, of reclaiming large areas for Catholicism, of rolling back Protestantism.
But central to this culture of missionary work outside of Europe was the relationship between the Jesuits and the Portuguese. 
That relationship would prove to be extraordinarily fraught, 

De aankomst van Francis Xaverius in de Japanse havenstad Kagoshima in de zomer van 1549. 
Naast hem staat Anjirō. Muurschildering in de katholieke kathedraal van Kagoshima.

Verre Oosten
In 1541 vertrok Franciscus als pauselijk legaat en met steun van de Portugese koning Johan III naar India. Vanuit Goa (West-India) ondernam hij missiereizen naar Ceylon, Malakka en de Molukken. Overal stichtte hij gemeenschappen van inheemse christenen.

Terug in Goa
Franciscus keerde in 1547 terug naar Goa. Daar werd hij geconfronteerd met hevige vervolgingen, met de ergerlijke leefwijze van de Portugese kolonisten en met de verdeeldheid onder de geestelijkheid. Opnieuw vertrok hij naar het Verre Oosten, dit keer richting Japan.

Japan
Aangekomen in Japan raakte hij onder de indruk van de daar heersende religies. Toch keek hij er op neer. Aan Sint Ignatius schreef hij dat hij ervan overtuigd was dat de aanhangers van deze cultussen zich zouden bekeren zodra zij geconfronteerd zouden worden met de Openbaring. De Japanners konden aanvankelijk weinig interesse voor het christelijk geloof opbrengen. Dankzij vele ontberingen en persoonlijke opofferingen wist Franciscus toch een kleine geloofsgemeenschap te stichten. Die zou de kern gaan vormen van wat later zou uitgroeien tot de Kerk van Japan.

Naar China
Franciscus keerde naar Goa terug omdat hij benoemd was tot overste van de pas opgerichte jezuïetenprovincie van Indië. Daar bereidde hij zijn reis voor naar China. Onderweg daarnaartoe stierf hij op 2 december 1552 op het eiland Sjang-Tsjoean (Sancian), vlak bij Hongkong.




Li Ma-tou noemde de Italiaanse Jezuïet Matteo Ricci (1552-1610) zich in China, het Rijk van het Midden, dat hij tot het christendom wilde bekeren. Hij is geboren in het jaar dat Franciscus Xaverius, die andere grote missionaris, op een eilandje voor de kust van dit immense land van uitputting was gestorven. Ricci zou verdergaan, waar zijn voorganger was blijven steken. Vraag is alleen wie wie uiteindelijk bekeerde: hij China of China hem?

Matteo Ricci is in elk geval de vaandeldrager van die richting binnen de missie die gewoonten en gebruiken van een land wil inpassen binnen het christendom, in plaats van normen en waarden van een westers gekleurd geloof aan bekeerlingen op te dringen. Vandaar die zo ogenschijnlijk onschuldige naamsverandering. Hij werd niet alleen pater Li, omdat het Chinees de medeklinker -r- niet kent en zijn naam Ricci daarom voor Chinezen moeilijk uit te spreken was. Het staat in wezen ook voor zijn eigen opvatting van missionering: gebruik de plaatselijke taal en tradities om de blijde boodschap te verkondigen.

Uitgangspunt voor Matteo Ricci was en bleef het evangelie. Daar wilde hij geen jota aan veranderen. De geloofswaarheid van het katholicisme bleef ook in China onverkort overeind, maar wel in een oriëntaals jasje. Zo zag hij er geen been in om God aan te duiden als T'ien Chu, wat Heer van de Hemel betekent, of als Shang-Ti, Hoogste Gebieder, termen die de Chinezen kenden uit het boeddhisme en taoïsme.

Ook tegen de voorouderverering, die een wezenlijke rol speelde en nog speelt in het Chinese sociale leven, had hij geen enkel bezwaar. De Chinezen vonden de westerse teraardebestelling maar armzalig, gewend als ze waren aan groot ceremonieel rond het begraven van hun eigen doden, met het offeren van vlees, vruchten, drank, wierook, zijde en papieren geld. Ricci zag hoe belangrijk deze traditie in China was, maar vergewiste zich er eerst van dat de doden niet werden aanbeden. Toen hij na uitvoerige studie zag dat dit niet het geval was, had hij er niet de minste moeite mee er zelf aan mee te doen. Hij zag er zelfs een Chinese uitdrukking in van het vijfde gebod: eert uw vader en uw moeder.

Na zijn aankomst in China in 1582, verbleef Ricci eerst enkele jaren in de zuidelijke provincie Guangzhou, het vroegere Kanton. Hij wist er het vertrouwen te winnen van de plaatselijke gouver-neur, onder andere door zijn uitgebreide wetenschappelijke kennis en de voorwerpen die hij had meegenomen, zelf maakte of liet maken, zoals uurwerken en astronomische instrumenten.

Maar hij had al gauw door dat hij toegang moest zien te krijgen tot de keizer zelf, want de gouverneurs rouleerden, en na een de jezuïeten gunstig gezinde bestuurder, kon er makkelijk een hen kwaadgezinde opvolger komen.
Na vele moeilijkheden - veel Chinezen moesten niets hebben van de 'vreemde duivels' of 'vreemde honden' en stelden alles in het werk om de jezuïeten het land uit te jagen - kreeg hij in 1601 toestemming naar Peking te gaan en werd daar ontvangen door de keizer. Zijn ster rees er tot ongekende hoogte door zijn wetenschappelijke kennis. Zijn geschriften over de moraal van Confucius en de christelijke Heer van de Hemel - zijn boek T'ien-chu-she-i (De ware doctrine van God) was een meesterwerk van de verdediging van het christelijk geloof, waarin hij veelvuldig verwees naar oude Chinese werken - mochten in het hele rijk verspreid worden. Hem werd zelfs gevraagd de Chinese kalender te hervormen.

Als Li Ma-tou wist Ricci zo'n goede naam op te bouwen dat zijn opvolgers, na zijn dood in 1610, in hun rechten werden bevestigd en toestemming kregen om in heel China te prediken. Maar Ricci's werk zou geen stand houden. Was de kracht van deze jezuïet geweest dat hij de christelijke boodschap wist te verspreiden door zich de ontvangende cultuur eigen te maken zonder het evangelie geweld aan te doen, de curie in Rome was een heel andere mening toegedaan. De jezuïeten werden er van beschuldigd zich te veel aan te passen aan de lokale gebruiken in plaats van die gebruiken uit te bannen. In dit kader moest ook de Chinese voorouderverering het ontgelden. Die werd in 1684 per pauselijk decreet veroordeeld als onchristelijk. Dit zeer tot ongenoegen van de Chinese bevolking en mandatarissen. Uiteindelijk verbood de Mandschou-keizer Yong Tchang in 1724 het christendom. De jezuïeten mochten blijven, maar alleen aan zijn hof en louter en alleen als wetenschapper, niet om het geloof te verkondigen.



De Jezuïeten waren in 1549 aangekomen in Brazilië. Manuel da Nobrega was met de Portugese gouverneur Tomé de Sousa en vijf andere Jezuïeten naar Brazilië gekomen om de inheemse bevolking te bekeren en de kolonisten te onderwijzen. Door het succes van de katholieke missie riep paus Paulus III Brazilië in 1551 uit tot een apart bisdom binnen de kerk, waardoor ook de eerste bisschop naar het land kwam. De Jezuïeten waren bijna dertig jaar de enige orde met een missie in de kolonie en stichtten onder meer de steden Sao Paulo en Rio de Janeiro. Vanaf ongeveer 1580 kwamen ook andere ordes van de katholieke kerk naar Brazilië, zoals de Benedictijnen en de Franciscanen, maar de Jezuïeten hadden al zo’n stevige basis gelegd dat zij meer dan tweehonderd jaar het katholicisme in Brazilië bleven domineren.