De feodale Middeleeuwen


6  De feodale middeleeuwen.  Rob Meens.

Natuurlijk komt direct aan het begin in dit kader de sage van het jus primae noctis aan de orde. Het is het klassieke verhaal van die hardvochtige middeleeuwse edelen die de bruiden van hun horigen de eerste nacht na hun huwelijkssluiting mochten beslapen. Dat en andere gebruiken op dit sensationele, maar geheel fictieve niveau worden tot nu toe met het woord feodaal aangeduid. Vervolgens komt Meens met een bijna geheel historiografisch hoofdstuk waarin hij het door de eeuwen veranderende beeld van dit begrip onder historici beschrijft vanaf Marx via Bloch, Ganshof en Duby naar Van der Kieft, Brown en als klapper Reynolds.

De conclusie luidde uiteindelijk dat het begrip feodaal een uitvinding van 17e en 18e eeuwse juristen was in dienst van de vorst die in diverse landen grip op de aristocratie van het Ancien Régime wilde krijgen en houden. Hij concludeert verder dat de praktijk van de verhouding tussen de standen, de adel en de boeren met name, veel minder gewelddadig was dan gedacht wordt. Er werd veel waarde gehecht aan compromissen, die via uitgebreide rituelen tussen partijen werden afgesproken. En ook dat die langzaam groeiden en geen alles omver gooiende gevolgen voor de maatschappij hadden. Historici nemen tegenwoordig het woord feodaal niet graag meer in de mond want dat roept toch maar weer die vervelende beelden van de zielige in de modder wentelende, onderdrukte horigen op met hun hardvochtige heren die op hun luxe kastelen de patser uithangen.
Helder hoofdstuk, maar wel meer historiografie en minder verhaal. Tiecelin

6. De Feodale Middeleeuwen

1. Feodaliteit drie betekenissen

In dit voornamelijk historiografische hoofdstuk gaat het over de visies van historici in de loop der tijd over het begrip feodaliteit. Samenvattend kan men zeggen dat het woord door drie auteurs voorzien is van drie afzonderlijke betekenissen maar dat in de loop van de 90er jaren het begrip steeds meer als onbruikbaar werd gezien. 

2. Visie 1: Heren en boeren

De verhouding tussen machtige heren die een absolute macht over hun horigen zou uitoefenen waaronder het fictieve “ius primae noctis”. Deze betekenis komt uit de Marxistische hoek, begonnen met Marx en uitgewerkt door Max Bloch. Een samenleving waarin heren in hun levensbehoefte voorzien door genadeloze uitbuiting van horigen

3. Visie 2: Leenheren en vazallen



De feodo-vazallistische verhoudingen tussen koning, leenheren, achterleenheren en horigen resulterend in de feodale piramide. Uitgewerkt door Ganshof in zijn boek “Qu’est-ce que c’est la féodalité”, uit 1944. De politieke verhoudingen




4. Visie 3: Feodale anarchie

De negatieve betekenis van onbeschaafd, middeleeuws. Primitief omdat er geen staat was en het recht van de sterkste gold met bijbehorend geweld en onrecht. Deze door Duby ontwikkelde visie gaat vooral over de periode na 1050 waarin de Koning zijn macht verloor a.g.v. toenemende macht van zijn vazallen.

5. Feodaliteit een nuttig begrip?

Sinds 1974 kwam er kritiek op het begrip feodaliteit en heden ten dage beschouwen historici het als een minder bruikbare term om de Middeleeuwen te beschrijven

Kritiek op het eenzijdige gebruik van het begrip feodaliteit als beschrijving van de Middeleeuwse verhoudingen

1) Het geldverkeer speelde wel degelijk een rol in de onderlinge verhoudingen 

2) Ook in de Karolingische tijd waren er uitgebreide ideeën over de publieke orde die zeker verder gingen dan een persoonlijke band en manschap van de leenman. 

3) Gedurende de gehele periode bestond er zeker geen overeenstemming over de uitruil van diensten tussen leenheer en leenman en komen we daarin ook veel variatie tegen. De verhoudingen tussen heren en vazallen konden regionaal aanzienlijk verschillen. 

4) Het gewraakte systeem van feodaliteit is een constructie van 16de eeuwse juristen gebaseerd op juridische documenten uit de 13de eeuw, waarin woorden als homo en fidelis die verschillende betekenissen kunnen hebben op dezelfde “feodale” manier werden geïnterpreteerd.

 5) Voor 1100: Het woord Feodum komt vrijwel niet voor, voor 1100, en de meeste edelen beschouwden hun grondbezit als hun persoonlijk en overerfbaar eigendom (Proprium of Hereditas). Bezit van grond was echter niet absoluut en verschillende personen konden soms rechten laten gelden. Wie dan het recht kreeg werd bepaald door het gewoonterecht, dat flexibel was en werd geïnterpreteerd door een aantal vooraanstaande mannen in de gemeenschap, die recht spraken ogv precedenten. Grondbezit was er dus in vele vormen (bijv. gemeenschappelijke grond of bossen) waarop bepaalde rechten door bepaalde personen konden worden geclaimd. Er was dus veel meer variatie dan een Leen van een Leenheer en verder absolute macht.

 6) Na 1200: werden wel meer lenen uitgegeven maar dat was vooral op grond van nieuw recht (het leenrecht) en een middel van Vorsten om meer centrale macht te verwerven, pas in de 13de eeuw ontstaat dan de opvatting van de feodale piramide.

De Klassieke feodaliteit ontstond dus vanuit een geheel andere sociale context dan degene die Duby Bloch e.a. beschrijven namelijk als instrument voor centraliserende macht. 

Vanaf 1995 ook kritiek op de Feodale revolutie 

  • In andere landen waren al geen sporen teruggevonden van deze revolutie, en ook Dominique Barthélemy stelt nu dat de door Duby gesignaleerde verschijnselen zich helemaal niet rondom het jaar 1000 voltrokken maar sommigen daarvoor andere daarna. Er was dus geen sprake van een revolutie maar van een geleidelijke transformatie
  • Bij het onderzoek zelf werden ook andere bronnen dan de louter Juridische bronnen en wetgeving bestudeerd, die toch vooral normatief waren. Zo ging men meer op zoek naar de feitelijke gang van zaken in de gehele periode 800 – 1300, zoals in oorkonden vastgelegd en daaruit bleek dat partijen hun conflicten vooral erg pragmatisch oplosten zonder zich veel aan te trekken van het recht.
  • De Karolingische periode bleek daardoor veel minder geordend dan gedacht terwijl de feodale anarchie veel meer geordend was. Ook zonder Koninklijk gezag kon men zijn conflicten bijleggen zonder toevlucht te nemen tot geweld. Daarbij blijkt dat men een groot aantal rituelen kenden om vetes bij te leggen ook uit wel begrepen eigenbelang aangezien anarchie, bloedvergieten en geweld alle partijen zouden raken (Mediation)
Miniatuur uit Hommages du comté de Clermont-en-Beauvaisis, zeventiende-eeuwse kopie van een manuscript uit 1373-1376, perkament en papier, Bibliothèque Nationale de France, Parijs.

Ook na 1300 werden verbintenissen tussen heren bezegeld met een rituele handdruk. Hier doet de kasteelheer van Bulles manschap bij hertog Lodewijk II van Bourbon, 1371.

6. Fuzzy Feudalism

Het gebruik van de term feodaliteit is problematisch

1) In feite heeft het drie verschillende betekenissen 

2) En zijn die betekenissen afgeleid door regionaal onderzoek en geëxtrapoleerd naar andere regio’s in Europa terwijl er veel meer variatie was in de onderlinge verhoudingen 

3) Tenslotte zijn historici gedwongen om binnen het feodaliteitskader te blijven en werden middeleeuwse woorden met verschillende betekenissen “feodaal” geïnterpreteerd. Daarnaast negeerde men informatie die niet met het feodale model overeenkwam.

Inleiding OU

Sinds de publicatie van het eindrapport van de Commissie Historische en Maatschappelijke Vorming onder leiding van de Amsterdamse hoogleraar Piet de Rooy in 2001 is het Nederlandse geschiedenisonderwijs vormgegeven rond tien tijdvakken met bijbehorende ‘kenmerkende aspecten’ en ‘kernbegrippen’.

Voor de periode van 500 tot 1000 werd de naam ‘tijd van de ridders en monniken’ bedacht, onder de kenmerkende aspecten waren 

  • de opkomst van het hofstelsel 
  • de horigheid
  • ‘het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur’, 

terwijl de lijst met kernbegrippen ‘feodalisme’, ‘horigheid’, ‘autarkie’ en ‘hofstelsel’ bevatte.

Niet alleen is de naam van dit tijdvak wat ongelukkig gekozen – het verschijnsel ‘ridders’ komt pas na 1000 op – ook zal blijken dat er de nodige kanttekeningen te plaatsen zijn bij het begrip ‘feodalisme’ en in mindere mate bij ‘hofstelsel’.

Hoewel een aantal grote namen uit de middeleeuwse historiografie, zoals Bloch, Ganshof en Duby, altijd verbonden zullen blijven aan het concept van feodaliteit is er nooit overeenstemming geweest over wat het begrip precies betekent. 

Samenvatting OU

Versie 1

In zijn tweedelige studie La Société Féodale gebruikte de invloedrijke historicus Marc Bloch het woord ‘feodaliteit’ om te benadrukken dat in de samenleving van 850-1250 persoonlijke banden tussen mensen aan de basis stond van het functioneren van bestuurlijke instellingen, en dat deze instellingen geen ambtelijk karakter hadden. Voor Bloch was daarnaast het hofstelsel (seigneurie) van belang. Dat was een exploitatievorm van grond waarbij onvrije boeren een deel van hun tijd besteedden aan het bewerken van het land van hun heer

Versie 2

De Belgische rechtshistoricus Ganshof had een veel beperkter begrip van feodaliteit en gaf de voorkeur aan de term ‘feodo-vazallistische verhoudingen’. Deze verhoudingen werden volgens hem gekenmerkt door een zakelijk element (het stuk grond dat ‘geleend’ werd) en een persoonlijk element (het trouw zweren aan de heerser). Onder de Karolingische vorsten Karel de Grote en Lodewijk de Vrome werden deze verhoudingen gebruikt voor het bestuur van het rijk.

Versie 3

De bekende Franse historicus Georges Duby gaf een derde betekenis aan het woord ‘feodaliteit’. In zijn werk werd de term vooral gebruikt om de versterkte macht van lokale heren in de loop van de tiende eeuw aan te duiden. Ze maakten zich meester van de lokale rechtspraak, knepen de boeren uit en hadden gesteund door een burcht vrijwel alleenheerschappij over een klein gebied. Tijdens de ‘feodale revolutie’ werd het koninklijk gezag volledig uitgehold en werd het leen binnen enkele generaties beschouwd als erfelijk bezit.

Kritiek en herziening

In de jaren zeventig van de twintigste eeuw betoogden historici als Van der Kieft en Elizabeth Brown dat het begrip ‘feodaliteit’ eenduidigheid mistte. Het duurde echter tot de late jaren negentig van de vorige eeuw tot het begrip grotendeels het veld moest ruimen. In 1994 publiceerde de Britse historica Susan Reynolds een studie die betoogde dat feodo-vazallistische verhoudingen van Ganshof een constructie waren van juristen uit de dertiende eeuw en nauwelijks van toepassing op de periode voor 1100. De banden tussen een heer en zijn vazal kon allerlei vormen aannemen. Het idee van een feodale piramide, met de koning aan de top, ontstond pas in de dertiende eeuw. Het concept van feodaliteit diende toen bovendien om de macht van de koning te versterken, niet om deze uit te hollen.

Historici gingen in de jaren negentig van de twintigste eeuw eveneens vraagtekens zetten bij het concept van de ‘feodale revolutie’. De periode rond het jaar 1000 was volgens hen minder chaotisch als Duby had doen geloven.