De Europese middeleeuwen - 7


Religieuze vernieuwing circa 950-1250

(Gregoriaanse) hervormingsbeweging

1. Lekeninvloed weg bij aanstelling clerus e.d.

2. Meer macht aan paus (hiërocratische ideaal)

3. Einde eigenkerksysteem

4. Celibaat klerus

5. Regulering lekenhuwelijk

6. Herstel kloosterregels

lekeninvestituur, de praktijk in de vroegere middeleeuwen dat geestelijke hoogwaardigheidsbekleders na hun uitverkiezing door ‘clerus en volk’ en voor hun wijding door aartsbisschop of paus met de uiterlijke teken van hun geestelijke waardigheid (staf en ring) werden bekleed door de koning. De koning had zo feitelijk de benoeming van bisschoppen en abten in hand, want zonder investituur door hem konden zij hun ambt niet beoefenen. 

*1122 - Concordaat van Worms. De koning deed afstand van de investituur voor zover die de bevestiging in het geestelijke ambt betrof. Bisschoppen werden voortaan gekozen door de belangrijkste priesters van het bisdom, gewoonlijk de kanunniken van domkapittels. Wel behield de koning het recht op de investituur van de wereldlijke macht die eventueel aan bisschoppen werd verleend. Een echte oplossing voor het probleem van de inmenging van leken in kerkelijke zaken boden Worms en vergelijkbare regelingen met andere vorsten niet. Zolang bisschoppen en abtsambten lucratief waren en hun dragers eventueel met wereldlijk gezag werden bekleed bleven vorsten en aristocraten zich met verkiezingen bemoeien, alleen niet langer openlijk en direct.



* het nieuwe religieuze elan (11-de eeuw), 2 hoofdtrekken  

Arma Christi and Christ’s Side Wound,
about 1373


  1. goede christenen moesten leven naar het voorbeeld van Christus en zijn apostelen in het Nieuwe Testament: de imitatio Christi of het nudus nudum Christum sequi. 
  2. spiritualiteit ofwel het zoeken naar een persoonlijke, intieme, geestelijke relatie met God gevoed door gebed en meditatie. 

het  religieuze elan kreeg zijn meest radicale uitdrukkingsvorm in groepen die aan het ideaal van het leven als de apostelen niet alleen en spirituele en innerlijk-morele invulling wilden geven, maar die ook letterlijk wilden gaan leven zoals Christus en zijn apostelen (dus in armoede en gedreven om Gods woord te verkondigen).



‘persecuting society’ (eind 12-de eeuw) Hiermee wordt  bedoeld dat de kerk en feodale staten hun eigen doelen en ideologieën zo nauwkeurig definieerden zodat ze beter konden identificeren welke groepen of belangen daarmee in strijd waren.
De kerk ging over op actieve waarheidsvinding via de ontwikkeling van inquisitoire procedures waarin de paus een sturende en beheersende rol speelde. De inquisitie was bedoeld om de laksheid van veel bisschoppen bij de vervolging van ketters te omzeilen.

* de aanhoudende bevolkingstoename en de trek van het platteland naar de steden dwong de kerk aan te passen zodat zij het gelovige volk kon blijven controleren. Tot omstreeks 1200 was de zielzorg geen prioriteit geweest omdat kloosters toen een prominente plaats innamen, vanaf de 12e eeuw was er meer pastorale actie vereist om de snelgroeiende bevolking geestelijk te bedienen wat leidde tot de vorming van nieuwe parochies, de bouw van nieuwe kerken, de aanstelling van priesters die sacramenten konden toedienen en de stichting van fondsen voor caritatieve taken. Dorpspastoors moesten de gelovigen leren zich aan de regels van de kerkelijke praxis te houden. Daarnaast moest hij overgangsrituelen van sacramenten voorzien.