De Europese middeleeuwen - 5 en 6



De revoluties van de centrale middeleeuwen (1)

• De 'banale revolutie', de 'revolutie van het jaar 1000', de 'kastelenrevolutie', de 'feodale revolutie'.

• De 'commerciële revolutie', de 'stedelijk revolutie'.

• De 'spirituele revolutie', de 'pastorale revolutie'.

• De 'intellectuele revolutie'.

• [de 'artistieke revolutie']

De banale revolutie

* Grondheerlijkheid' (Grundherrschaft) = heerschappij uitgeoefend door grootgrondbezitters over de boeren die op hun grond zijn gevestigd, ongeacht de juridische status van die boeren. Dergelijke 'heerschappij' omvat [beperkte vormen van] rechtspraak over de boeren, legt hun bepaalde (eenzijdig vastgestelde?) verplichtingen op en stelt bepaalde beperkingen aan hun (bewegings)vrijheid.

* bannus = het koninklijke alleenrecht om te gebieden en verbieden, door een lokale machtige man, zonder dat hiervoor aan de koning (of diens vertegenwoordiger, b.v. een graaf) rekenschap & verantwoording aflegt.

Vier tendensen

1. Veel slaven op hoven/villae krijgen eigen mansus (boerderij).

2. Veel 'vrije mannen' buiten hoven/villae geven vrijheid op om te ontkomen aan publieke verplichtingen (legerdienst, verplichting tot bijwonen grafelijke rechtsgedingen [placita]).

Gevolg: gestage uitbreiding van de stand (ordo) van 'horigen'

3. In koninklijke legers steeds meer nadruk op cavalerie. Kleine vrije boeren niet meer nodig in krijgsbedrijf.

4. Ook professionalisering/elitisering rechtspraak. Kleine vrije boeren niet meer nodig op placita.

Gevolg: gestage afname van de status van '[gewone] vrije mannen'

De Feodale Revolutie herzien

boekbespreking door Peter Hoppenbrouwers


De vestiging van banale heerschappijen kan worden gezien als het sluitstuk van een geleidelijke ontwikkeling, namelijk de vorming van een krijgersaristocratie. De sleutelfactor achter dit proces was het groeiende tactische belang van zwaarbewapende ruiterij in de feodale oorlogsvoering wat leidde tot de professionalisering van krijgers te paard. Behalve grote vaardigheid vereiste dit rijkdom (voor het betalen van wapens, uitrusting etc.) en dat was de reden waarom gewapende ruiters (milites) overwegend aristocraten waren. Professionalisering impliceerde ook dat naast geboorte en rijkdom fysieke geschiktheid, talent en loyaliteit een rol gingen spelen bij de rekrutering van krijgers. Door de stijgende graad van technische en tactische bekwaamheid die van de strijders te paard werd verlangd en door de cruciale rol die zij speelden in krijgsoperaties en kruistochten steeg het prestige van de milites tot het punt dat de hoge aristocratie en vorsten ook milites genoemd en als milites gezien wilden worden. Deze versmelting van de adel is de basis gaan vormen voor een adel-nieuwe-stijl die gepaard ging met de ontwikkeling van een esprit de corps, een nieuwe ere- en gedragscode. Ook werd de toegang tot de groep milites geformaliseerd in ceremonies (voor het eerst beschreven in het Chanson de Roland) en vanaf dit moment kan er gesproken worden van een ridderstand (ridderschap).

Het woord ridderlijkheid beslaat culturele en morele aspecten van het ridderbestaan. Binnen de ridderlijke gedragscode waren traditionele aristocratische waarden als moed, loyaliteit en kameraadschap belangrijk. Daarnaast werd de constructie van het ridderschap vanuit de kerk ondersteund en ridders werden ‘miles Christi’ of ‘miles Sancti Petri’ (soldaat van Christus/van Sint Petrus) genoemd. Voorheen werden clerici, monniken en bisschoppen zo genoemd. Deze titel werd gegeven in een poging om de wereldlijke milites achter het banier van de kerk te scharen. De strijd tegen niet-christenen bood mogelijkheden voor de bemanteling van ridders met christelijke idealen.





De revoluties van de centrale middeleeuwen (2)

Steden in de vroege middeleeuwen

1. Steden als Centers of power, residenties van hoogwaardigheidsbekleders (bisschoppen, graven) die fungeren als:
  • knooppunten relaties aristocratie-koning;
  • religieuze centra;
  • plaatsen van 'publieke handelingen' & 'tournaments of value'

2. Steden als commerciële knooppunten (markten op verschillende niveaus).


* Groot verschil tussen Zuid- en Noord-Europa

In het noordwesten van Europa waren de meeste steden nieuwe en hun inwoners kwamen uit verschillende streken en waren vooral horige afhankelijkheidsverhoudingen ontvlucht. Een commune of gemeente was een gemeenschap van beëdigde burgers die stadsrecht hadden. Deze burgers waren juridisch vrij. Het stadsrecht was persoonsgebonden: het betrof niet persé alle inwoners van een stedelijk gebied maar wel alle burgers. De bestuurders en rechters van een stad (gezworenen of schepenen) eisten exclusieve rechtsbescherming van en rechtspraak over hun burgers op.

In het zuiden (in het bijzonder Italië) groeiden de meeste steden op de fundamenten uit de oudheid: ze waren in die traditie onderworpen aan het gezag van de lokale bisschop. Het streven naar vrijheidsrechten en zelfbestuur werd er gevoerd door een elite die bestond uit leden van de oude adel en handelaars. De strijd om stedelijke vrijheid was vaak gewelddadig, omdat dat de ridderstijl was. De strijd ging in de eerste plaats om de persoonlijke vrijheid van alle stadsbewoners: de erkenning dat ze niet langer gebonden waren aan de plichten en beperkingen die op hen rustten als horigen. Hierover werd de consensus bereikt dat stedelingen na verblijf van een jaar en een dag in de stad hun juridische vrijheid zouden verwerven

Versnelling urbanisatie 900-1200

• Groei bestaande steden; 
  • uitbreiding aantal steden door stadsverheffing of creatio ex nihilo.
• Bij meeste steden accent op economische centrumplaats functies 
  • handel & nijverheid)
  • connectie met 'commerciële revolutie'. 
  • organisatie in gilden.
• Politieke emancipatiegolven 
  • communale beweging, 
  • opkomst middenklasse,
  • steden als derde stand
• Sociale gelaagdheid & stadsbestuur.

• Eigen politieke ideologie & cultuur ('burgerlijkheid')





* Politieke emancipatiebewegingen 

1. 11de/12de eeuw: 
  • vestiging communes 
  • stadselite verwerft bestuurlijke autonomie
2. 13de eeuw: 
  • vestiging gilden- of Popoloregimes
  • middenklassen eisen aandeel in stadsbestuur op
3. 14de eeuw: 
  • deelname arbeidersklassen = zeldzaam feitelijk onwenselijke sociale rebellie (bv ciompi-oproer in Florence, 1378)



Allegorie van goed bestuur

* Sociale gelaagdheid in Italiaanse steden

  • Nobiltà ('adel'= nobiles + milites)
  • Popolo (middenklasse, verenigd in arti (gilden) en stadswijkmilities
  • Sottoposti (loonarbeiders zonder eigen bedrijfsmiddelen)
  •  Marginalen

* Sociale gelaagdheid Vlaamse (textiel)steden

  • Patriciaat = 'poorters' = elite kooplieden + drapeniers (textielondernemers)

  • Respectabele ambachtslieden (wevers; middenstand), tevens kern van stadsleger
  • (Textiel)arbeiders: volders, ververs, scheerders)
  • Marginalen


* Groei macht steden in late middeleeuwen
• Via versterking greep op omringende platteland

• Via vorstelijke medezeggenschapsorganen ('parlementen' of Staten/standenvergaderingen)

•Via oprichting stedenbonden

* Stedenbonden
• Diverse Lombardische Liga's (1167-1266-) (militaire allianties tegen Hohenstaufen)

• Duitse Hanze (ca. 1200-1630) (koopliedenhanze wordt stedenhanze, ca. 1355)

• Rijnstedenbond (1254-[1381]) (vrede, conflictbemiddeling, tolheffing)