De Europese middeleeuwen - 4b


 Staatkundige ontwikkelingen
in de vroege middeleeuwen

West-Europa rond het jaar 800



* In de middeleeuwen was de monarchale staatsvorm absoluut dominant: de meeste vroege staten waren koninkrijken of daarmee vergelijkbare monarchale vorstendommen. Gegeven de beperkte machtsmiddelen waarover middeleeuwse koningen konden beschikken hadden ze er alle belang bij om hun positie te versterken door deze met behulp van de kerk van een goddelijk aureool te voorzien. De kerk gaf deze steun zolang de vorst de morele waarden van de kerk uitdroeg, zich opwierp als verdediger van het geloof of bijdroeg aan de verspreiding van het geloof

Hoe beheersten de Karolingen hun rijk


*Fidelitas: eed van trouw aan koning
  • 789, 793: alle 'vrije mannen' in het rijk ouder dan 12 jaar] dienen een eed van trouw aan de koning af te leggen en bovendien bij oproep deel te nemen aan militaire campagnes
  • 802: alle mannen van 12 jaar en ouder dienen een eed van trouw aan de keizer af te leggen, en beschikbaar te zijn voor publieke taken (legerdienst; bijwonen rechtszittingen).

* Vazallen zijn vrije mannen die in een dienstrelatie stonden tot een heer. Deze relatie was wederkerig: een vazal diende en steunde zijn heer in ruil voor bescherming en onderhoud. 
* Vanaf ongeveer 780 verschijnen ook ‘koninklijke vazallen’. Zij hoorden bijvoorbeeld bij koninklijke keurtroepen, de hofhouding of zij hielden een landgoed in leen. De versnelling in het gebruik van feo-vazallitische relaties (relaties binnen de elite waarin vazallen toegerust werden met lenen of feodum) heeft ertoe geleid dat de relatie tussen vazal en heer (senior) steeds vaker een relatie werd tussen leenman en leenheer. 

* Karolingische ideologie: dubbel ambigu
  • Positie koning t.o. aristocratie:
    ~ enerzijds strikt hiërarchisch (koning hoogste machthebber; duidelijke bestuurlijke hiërarchie),
    ~ anderzijds idee van consensus (koning deelt macht met aristocratie).
  • Positie koning & aristocratie t.o. onderdanen:
    ~ enerzijds natuurlijk recht om heerschappij uit te oefenen,
    ~ anderzijds
    a) idee dat koningschap en ambten van hertog en (mark)graaf ministeria zijn ('dienstbaarheden')  b) idee dat aristocratie 'het volk' niet zozeer vertegenwoordigt, maar daarmee gelijk te stellen is.


* Karel de Grote verdeelde zijn rijk over zijn 3 zonen. Twee van hen overleden voor het overlijden van hun vader waardoor het rijk eenhoofdig zou blijven. In 813 kroonde Karel zelf zijn zoon Lodewijk de Vrome tot keizer. Al 4 jaar later regelde Lodewijk zelf zijn successieregeling. Lodewijk had 3 wettige zonen wat een driedeling betekende. 
* Het keizerschap werd echter gezien als een ondeelbare eenheid en daarom werd zijn oudste zoon Lotharius uitgeroepen tot medekeizer. De twee andere zonen kregen koningstitels onder het gezag van de keizer, Pippijn over Aquatanië en Lodewijk over Beieren. 
* Lodewijk de Vrome kreeg later nog een vierde zoon, Karel, die ook een koningstitel kreeg. In 840 overleed Lodewijk de Vrome. 


* De eis van Lotharius dat overal in het rijk eden van trouw werden gezworen stuitte tot weerstand bij zijn 2 overgebleven broers Lodewijk en Karel. Zij en vormden een alliantie in de Eed van Staatsburg. Uiteindelijk werd het koninkrijk verdeeld over de drie broers (Verdrag van Verdun). Karel werd in 875 voor 2 jaar keizer maar overleed toen. 

* In 881 werd Karel de Dikke, koning van de Oost-Franken als keizer erkend. Vanaf dat moment zou de keizerstitel verbonden blijven met het huidige Duitsland. 

* Er ontstond de overtuiging dat de Duitse koning het Romeinse Rijk had hersteld en er wordt vanaf dit punt gesproken over het Roomse Rijk. Onder Frederik I (12e eeuw) werd ‘heilig’ toegevoegd en ging men spreken van het Heilige Roomse Rijk. 


Duitse koningsdynastieën

▪Dynastie van de Liudolfingen of Ottonen (Saksen) (919-1024)

Politiek van de Ottonen

  • Begrip Hausmacht
  • Begin Ostpolitik; Missionering 'Slaven'
  • Introductie Rijkskerksysteem
Een factor achter de opkomst van het Roomse Rijk was gelegen in het beroep dat de Duitse koningen op de kerk deden om te participeren in het wereldlijke rijksbestuur. Men spreekt in dat verband van de rijkskerk. Vanaf de regering van Hendrik II werden abten en bisschoppen bekleed met grafelijke macht. Zij kregen dus de verantwoordelijkheid over het wereldlijk bestuur in een bepaald territorium. Deze politiek had 2 voordelen. 
~Ten eerste waren geestelijken geletterde aristocraten die gezag combineerden met bestuurlijke kennis.
~Ten tweede werden geestelijken geacht celibatair te leven waardoor zij geen kinderen hadden die hun functie konden erven. 
 De rijkskerk functioneerde het best als de koning het recht had om (aarts)bisschoppen en abten te benoemen. Dit recht zorgde voor spanningen in de relatie tussen de paus en de koning. 
  • Interventies in Italië
  • Keizerstitel

▪Dynastie van de Saliërs (Zwaben) (1024-1125; 1138-1152)

▪Dynastie van de Hohenstaufen (Zwaben/Franken) (1152-1254-1268)

Ontwikkelingen in Engeland

Anglo-Saxon England 700-900





Slag bij Hastings - 1066

Het Iberisch schiereiland