Cisterciënzerkloosters
Habijt van een cisterciënzerin |
In de twaalfde eeuw kwamen, geïnspireerd door dit viertal, de voornaamste idealen van de orde tot stand. Wie toetreedt tot de Cisterciënzer Orde doet, na een introductieperiode van twee jaar en een noviciaat van drie jaar, vijf geloften:
- Gehoorzaamheid – tot de dood, de overste moet altijd gevolgd worden.
- Armoede – in de meest extreme mate, de kloosterling heeft geen bezit.
- Zuiverheid – je brengt je lichaam ten offer aan God. Versterving is belangrijk: maximale aandacht voor de ziel, minimale aandacht voor het lichaam.
- Verbetering van de zeden – het verdrijven van (seksuele) driften en hartstochten.
- Gebondenheid aan het klooster waar men geplaatst is.
De spiritualiteit van Cîteaux is niet te begrijpen zonder te beseffen dat ze een reactie was op de verwatering van de beginselen van Cluny. Naar de maatstaven van de twaalfde eeuw was Cîteaux progressief en radicaal. Het radicale zat in de armoede en het gebedsleven: zeven keer kwamen de broeders samen voor koorgebed. Het ideaal van versterving werd zeer ver doorgevoerd, zo ver zelfs, dat bijvoorbeeld Bernardus permanente fysieke gebreken overhield aan zijn neiging zijn lichaam te verwaarlozen. Ook de kleding bleef beperkt tot het hoogst noodzakelijke: een wollen kovel en simpele kleuren (wit en zwart). Een voorbeeld van de dagorde van een cisterciënzer monnik:
- Opstaan om 2:00, daarna metten (nachtwake) en lauden.
- Primen om 5:00, daarna arbeid.
- Ontbijt om 9:00, daarna terts met een hoogmis.
- Middagmaal om 11:15, daarna middagrust.
- Noon om 13:30, gevolgd door arbeid.
- Vespers om 17:00, daarna enige tijd rust.
- Completen om 19:00 en vanaf 20:00 nachtrust.
Het ritme is wel samengevat als acht uur werken, acht uur bidden (metten, lauden, primen, terts, noon, vespers, completen) en acht uur rusten.
Cisterciënzerkloosters behielden de karakteristieke heerlijkheden van eerdere religieuze instellingen. Zo bleven ze belangrijke centra van adellijke macht en herdenking (grafmonumenten).In veel van deze huizen werden de aristocratische aanwezigheid encontrole beveiligd door het gezag van de señora, een echo van de vroegere domina. Dit was een dame die deel uitmaakte van de stichtende familie.. Zij beheerde de materiële aspecten van het klooster,
het waarborgen van de continuïteit van het gezag van de familie, soms zonder te belijden als een non.
Interior del coro de las Huelgas de Burgos |
Nonnenkloosters hadden deze rol van herdenkingscentrum, zowel in vroegmiddeleeuws Iberia als in Karolingisch Europa,
De Annales Mettenses (priores) of (vroege) Annalen van Metz zijn een verzameling annalen (geschreven jaarberichten) die de tijd vanaf de opkomst van Pepijn van Herstal in Austrasië (ca. 675) beschrijven tot circa 805. Zij vormen een belangrijke historische bron over deze tijd, maar zijn niet objectief, omdat zij geschreven werden vanuit het standpunt van de samenstellers.
De Annalen van Mets werden waarschijnlijk omstreeks 806 samengesteld in het klooster van Chelles onder leiding van Gisela (*?), de zuster van Karel de Grote.
De vroegste gebeurtenis waarover de Annalen berichten is de moord op Gundoin door Pepijn, waarschijnlijk in 670. Dit verhaal is in geen enkele andere schriftelijke bron te vinden en wordt vaak als een legende gezien. Wikipedia
Vanaf de 10e eeuw echter, werden deze functies overgedragen aan mannelijke kloostergemeenschappen.
San Damiano ( Assisi ). Fresco ( 1520s ), Tiberio d'Assisi, saints Francis and Clare of Assisi. |
Clara van Assisi (1193 – 1253) was de eerste vrouw die mee ging doen met de beweging die Franciscus van Assisi (1182 – 1226) in gang had gezet. Vanwege de eigen, ondergeschikte positie die vrouwen in haar tijd hadden, moest zij veel weerstand overwinnen voor dat mogelijk werd. Zij ontwikkelde een eigen levensvorm die zowel aansloot bij Franciscus en zijn spiritualiteit, als bij de eigen mogelijkheden voor vrouwen. Haar gemeenschap wilde geen bezittingen hebben. Dat strookt met de franciscaanse spiritualiteit, maar was voor vrouwen erg ongebruikelijk, temeer omdat de kerkelijke overheid de clausuur ofwel beslotenheid verplicht stelde voor religieuze vrouwen. Ze konden dus niet naar buiten om te werken of te bedelen.
Ondanks deze problemen werd Clara nooit verbitterd en ging ze onverschrokken haar eigen gang. Haar levensvorm werd een succes. Ze was niet bang om de paus tegen te spreken toen die haar bezit wilde geven: ‘Niemand kan mij ontslaan van de navolging van Christus’. Minderbroeders die de zusters niet wilden ondersteunen, hield ze bij de les. Hoewel de paus haar een vrouw vond die wel enthousiast was, maar die weinig inzicht had, groeide het besef dat zij een levende heilige was. Op haar sterfbed keurde de paus haar eigen regel goed. Daarmee was haar levensproject gelukt. Zij werd de eerste vrouw die een kerkelijk goedgekeurde regel schreef. zustersclarissen
Het falen van de cisterciënzer monniken
in hun pogingen om de verspreiding van het katharisme in te dammen, zette de paus ertoe aan Domingo te benoemen om orthodoxie te prediken.
Karmelieten en karmelietessen
De karmelieten danken hun naam aan de berg Karmel in Jeruzalem, waar de orde in 1200 is gesticht. In 1226 werd de regel van de karmelieten door de paus goedgekeurd en in 1247 werden de karmelieten door de paus als bedelorde erkend. In 1271 koos de orde pas echter definitief voor het bestaan als bedelorde, nadat er intern een conflict was ontstaan. Dit conflict had betrekking tot de keus voor een contemplatief of een mendicantenbestaan. De regel van de karmelieten is gebaseerd op de teksten uit de bijbel. De vroegste consuetudines laten zien dat de orde zich organiseerde naar het model van de dominicaner orde. In 1452 ontstond de orde van karmelietessen (Vrouwebroerissen) toen een pauselijke bul het de orde toestond om vrouwen op te nemen in een tweede orde (deze was contemplatief) en een derde orde voor leken te stichten.
Horae canonicae
In het christelijke kloosterleven was behoefte aan een strikt gebedsritme om dag en nacht te structureren. Acht gebedsuren werden tot verbindend richtsnoer, 'canon', verklaard. Zo ontstonden de 'canonieke uren' van de Katholieke Kerk.
Metten en lauden
De term 'metten' komt van het Latijnse woord matutinus, wat 'in het vroege uur' betekent. De metten werden inderdaad vroeg, namelijk in de vroege ochtend of zelfs nog in de nacht gebeden. De dageraad werd gevierd met de lauden, letterlijk 'lofzangen', ter ere van God uiteraard.
Priem, terts en sext
Bij de aanvang van het werk werd de prime of priem gelezen, halverwege de ochtend de terts, als de zon op zijn hoogst stond de sexten.
Noon, vespers en completen
Halverwege de middag bad men de none of noon, bij zonsondergang de vespers (naar het Latijnse woord voor 'avond') en voor het slapen gaan de completen.
- Het bood namelijk een beeld van eenheid en identiteit.
Bovendien, in veel van de missen en jubilea die door de gelovigen worden gesponsord, moest de liturgie worden gezongen.
Er waren de perioden van vasten en onthouding
* advent en vastentijd, (ter voorbereiding op de twee grote feestdagen van het liturgische jaar, Kerstmis en Pasen),
* op vrijdag.
* groenten en fruit (kloostertuin) vormden een essentieel onderdeel van het dieet van de gemeenschap.
* tarwe en de gerst voor brood, kwamen als huur en onroerend goed.
kleding en stoffen die nodig zijn voor de liturgie,
kazuifels en tunieken voor officianten,
handdoeken en mantels voor de decoratie van altaren.
Gordijnen en kleding die de beelden van de Maagd en het Kindje Jezus zouden aankleden,
zijden omslagen voor liturgische boeken.
Dit is niet verwonderlijk gezien de *waarde van
het geschreven woord in het christendom, en het *belang van de lectio divina
dat wil zeggen, de goddelijke lezing, in de monastieke omgeving.
hoewel hun aantal en belang afhing van de *economische middelen van het klooster,
en de *adellijke familie waartoe het huis behoorde
tussen de 15e en de 16e eeuw kregen boeken een extra relevantie.
Dit was een tijd waarin nieuwe exemplaren werden geproduceerd in overeenstemming met nieuwe spiritualiteit. Deze ware "literaire explosie" resulteerde in een opmerkelijke groei van boekencollecties in de kloosters.
In combinatie met de vraag naar nieuwe exemplaren en vertalingen
van Latijnse teksten naar de volkstaal.
In sommige nonnenkloosters was er ook een scriptorium, en de aanwezigheid van kopiistische nonnen,
Deze nonnen kopieerden patristische teksten en produceerden manuscripten die door de gemeenschap zelf werden samengesteld voor gebruik door de nonnen.