A Voice of Their Own - 1



De geboorte van nonnenkloosters: 
vroege vormen van vrouwelijk monnikendom in de middeleeuwen

De middeleeuwse monastieke modellen zijn zo gevarieerd, dat het soms onmogelijk lijkt om zelfs maar een vage typologie te specificeren. En dit maakt het op zijn beurt soms onmogelijk om sommige instellingen als mannelijke of vrouwelijke kloosters te classificeren.
In de vroege middeleeuwen hebben 
  • veel kloosters een familiaal karakter.
In elk geval hadden religieuze vrouwen altijd een lid van de geestelijkheid nodig ten behoeve van de sacramenten: 
  • cura monialium = de geestelijke zorg voor de nonnen.

Sommigen abdissen uit de beginperiode nemen deze priesterlijke rol op zich en nemen ook de biecht af.

Sowieso is in deze tijd het onderscheid tussen reguliere geestelijken, degenen die de monastieke regel volgden, dat wil zeggen monniken en nonnen, en seculiere geestelijken, degenen die niet in de gemeenschap leefden en zorgden voor de geestelijke behoeften van leken in parochies was nog niet duidelijk vastgesteld.
  • geen duidelijke typering van de rollen binnen de geestelijkheid


  • Bisschop Fructuosus van Braga, die stierf in 665, veroordeelde familiale kloosters en pleitte voor een duidelijke scheiding tussen mannen- en vrouwenhuizen.
Hij stond echter  het verblijf van complete gezinnen in deze centra als gasten toe, waardoor zijn nieuwe
monastieke model erg leek op het model dat hij probeerde uit te roeien.

Binnen het Karolingische rijk werd
een ambitieuze 
  • monastieke hervorming 
doorgevoerd.
*Abdissen verloren hun vorige (quasi)-priesterlijke functies.
*Het dubbele karakter van kloosters onderging een bijstelling in plaats van een diepgaande transformatie.
*De groepen monniken werden vervangen door kanunniken, die autonomie verkregen van de nonnen maar economisch nog steeds van hen afhankelijk waren.

Veel van deze vrouwelijke kloosters waren gesticht door machtige aristocratische groepen voor het onderbrengen van de ongehuwde vrouwen en weduwen (domina) van het geslacht. Dit heeft een effectieve rol gespeeld bij 
  • het veranderen van gevestigde orde in centra van adellijke macht
Vrouwenstemmen in de nieuwe mystiek

De "nieuwe mystiek" was een 
  • spirituele* en literaire beweging 
voornamelijk geleid door vrouwen (samen met enkele mannen), dat was tegelijk geworteld in traditie en in dialoog met de eigen tijd.
*spirituele ervaring, die meestal ook visionair en mystiek van aard 

Begonnen in  12e eeuw en nog  in het Latijn met de werken van de abdis Hildegard van Bingen

  • vanaf 1200 in de eigen moedertaal.
Dat wil zeggen, de levende talen die in die tijd in West-Europa werden gebruikt.
De eerste auteurs van deze volkstaalmystiek waren nonnen en begijnen.

  • Rond 1200 de hoofse mystiek
een mystiek van liefde die putte uit dezelfde bronnen als de troubadourliteratuur.
Geschreven in de welvarende, dynamische en commerciële steden van Henegouwen, Brabant en het Rijnland.

Vanaf de tweede helft van de 13e eeuw, evolueerde de hoofse mystiek  naar een meer speculatieve vorm van mystiek, een mystiek van het niets.
  • "apofatisch" of ook "de negatieve manier"
De zoektocht naar innerlijke vrijheid, gedefinieerd als het ware pad van mystiek.

in de 14e eeuw 
* De Rijnlandse school van de grote meester Eckhart en zijn discipelen, Tauler en Seuse, 
* De Vlaamse School van Jan van Ruusbroec.
Deze beide scholen zijn schatplichtig aan de vrouwelijke mystiek van de 13e eeuw,
een schuld die noch door hun tijdgenoten, noch soms door huidige geleerden werd/wordt erkend.


Vervolging en verschil van mening: de ware betekenis van ketterijen

Ketterij is de bewuste keuze om de gevestigde orthodoxie niet te gehoorzamen.

  • een leer die in tegenspraak is met een punt van geloof dat duidelijk is gedefinieerd door de kerk.
kerkelijke autoriteiten hadden de macht om te beslissen wat die waarheid was. De kerk legde de dogma's van het geloof vast en definieerde ketterij.

Tijdens de vroege middeleeuwen kerkelijke structuren en regelingen nog volop in ontwikkeling 

De belangrijkste zorgen van de kerk waren niet ketterijen, maar bekering, en de consolidering van de meest elementaire christelijke praktijken en doctrines.

in de 11e eeuw verschenen de zogenaamde populaire ketterijen (verband met de komst van het jaar 1000 en apocalyptische verwachtingen?)

Wat komen we in de middeleeuwse bronnen nu eigenlijk te weten over de ketters in de periode van ongeveer 1000 tot 1150? Bedroevend weinig eigenlijk. Tenminste over wat ze geloven. Alleen in het geval van de ketters in Orléans vertellen bronnen daarover. In alle andere bronnen horen we niets over wat de ketters leren. Wel over wat ze doen. Of beter, wat ze nalaten. Ze geloven niet in de sacramenten en ze hebben kritiek op onwaardige vertegenwoordigers van de kerk. En ze hebben in sommige gevallen een afwijkende leefwijze. In bepaalde bronnen worden de ketters manicheeërs genoemd, maar in feite lezen we niet of daar ook leerstellige aanleiding toe is. Er is meer aanleiding te veronderstellen dat de uitspraak ‘ze doen alsof ze ware christenen zijn’ op waarheid berust.

de beschuldiging van ketterij werd in deze vroege periode vaak gebruikt een retoriek hulpmiddel en 
  • een politiek wapen.
de reactie van de kerk evolueerde van een paar ongerichte acties naar: georganiseerde predikingscampagnes tegen ketterij.

ketterse groepen werden gezien als het resultaat van goedgelovige leken die gecorrumpeerd waren door een externe factor: een charismatische en meestal geletterde leider.

Vanaf de tweede helft van de 12e eeuw 
  • einde van het Latijnse monopolie van de kerk.
Gewijde teksten werden geleidelijk vertaald in de volkstaal buiten het institutionele kader.
In de 13e eeuw, het pausdom - in het midden van een proces van kerkelijke institutionalisering - neemt toevlucht tot direct geweld,

  • de kruistocht tegen de Albigenzen ---> de basis voor de inquisitie

tussen de 13e en 14e eeuw  veranderen de oude opvattingen van  leken die worden beïnvloed door
een geletterde buitenstaander geleidelijk
Vanaf het midden van de 13e eeuw, een verscheidenheid aan categorieën van overtredingen, nieuwe, 
  • meer geïndividualiseerde manieren om andersdenkenden waar te nemen.
in het begin van de 14e eeuw categorieën werden identiteiten. Niet alleen praktijken,
maar ook  overtuigingen en drijfveren van belang.

Het effect van vrouwelijke spiritualiteit 
op het platteland en de stad

Vanaf 1200
  • feminisering van spiritualiteit.
In de middeleeuwse stad, die op dat moment zijn essentiële vorm en topografie aan het krijgen was ontstonden nieuwe kloosters.

Kaart van laat middeleeuws Deventer

evenals verschillende vormen van niet-gereguleerde spiritualiteit
  • Begijnen,

    *op zichzelf wonend
    *in gemeenschappen.
  • gemeenschappen van tertiarissen (niet-gewijde gelovigen, die leven volgens een zogenaamde "derde regel". Ook niet-kloosterlingen (leken)kunnen lid van een derde orde zijn.
  • kluizenaars. die beleefden en vernieuwden de kluizenaarsgeest binnen de stedelijke omgeving in
    kleine cellen bevestigd aan parochiekerken of naast bruggen en muren.
In deze periode werden nonnenkloosters, die oorspronkelijk opgericht waren in landelijke of semi-stedelijke gebieden verhuisd naar de stad.

Ze vestigden zich, zoals ook gebruikelijk was voor nieuw opgerichte nonnenkloosters, in de buitenwijken buiten de muren, maar dicht bij de stadspoorten en de wegen die toegang gaven tot de stad.
Veel van deze ruimtes, vooral die welke verband houden met de liefdadige en vrome acties van begijnen, tertiarissen en andere religieuze vrouwen, bevonden zich ook in nieuwe delen van de stad 
  • in de buurt van ziekenhuizen en leprosaria
Gasthuis-tafereel. Miniatuur, 1279. "Cantigas de Santa Maria" (Alfonso X). Madrid, National Library.

kleine gemeenschappen van oblaten of donati 
    *(Lid van een religieuze orde, die in plaats van geloften, slechts een oblatie of toewijding aan de             kloosteroverste aflegt) 
die vaak verantwoordelijk voor het beheer van een hermitage of kapel in landelijke en berggebieden.
In sommige gebieden liep dit parallel aan de begijnhoven en gemeenschappen van kluizenaars die zich binnen de stedelijke omgeving hebben ontwikkeld.
Net als zij zouden deze plattelandsgemeenschappen uiteindelijk afdrijven naar de gereguleerde manieren van het monastieke leven