3.1.9 Inleiding. De eerste aanzetten
- samen vatten wat het verschil was tussen de uitgangspunten van respectievelijk John Smith en Wilhelm Bode bij het schrijven van hun oeuvre catalogi
- beschrijven hoe de vroegste beredeneerde catalogi van Rembrandts oeuvre, die van zijn prenten en die van zijn schilderijen, waren geordend.
Uit die groeiende belangstelling ontstond ook de behoefte aan een overzicht van zijn geschilderde oeuvre, waarin John Smith in 1836 voor het eerst voorzag. Zijn catalogus was echter niet geïllustreerd en was veelal gebaseerd op beschrijvingen door derden, bijvoorbeeld veilingcatalogi, die destijds ook nog niet van afbeeldingen waren voorzien. Hij had het overgrote deel van de opgenomen werken zelf nooit gezien.
John Smith, was, net als Edmé-François Gersaint, Pierre-Charles-Alexandre Helle en Jean-Baptiste Glomy, die diens etsen voor het eerst in een monografie beschreven (1751), actief in de kunsthandel.
Kunsthandelaren maakten hun catalogues raisonnés als service voor particuliere verzamelaars en collega handelaren. Men kon in een catalogue raisonné terugvinden welk schilderij of welke ets men bezat of op de markt kwam. Smith vermeldde daarbij, voor zover bekend, in zijn lijst ook de herkomst en de prijzen die schilderijen bij verkopingen opgebracht hadden als extra service. Ruim een halve eeuw later kon Wilhelm Bode voor zijn Rembrandt: beschreibendes Verzeichniss seiner Gemälde, dat tussen 1897 en 1905 in 8 delen verscheen, zich tenminste op afbeeldingen baseren, omdat inmiddels de fotografie was uitgevonden. Bodes catalogus werd een volledig geïllustreerd monumentaal eerbetoon aan de kunstenaar, zoals het ook bedoeld was.
Een monument voor de kunstenaar zijn, om zijn grootsheid duidelijk te maken aan een algemeen, cultureel ingevoerd publiek.3.2.9 Hofstede de Groot. Rembrandt als biljartspeler.
- aangeven waarin Cornelis Hofstede de Groots aanpak verschilde van die van zijn voorgangers.
Als uitgangspunt had Hofstede de Groot gekozen voor een bewerking van John Smiths A catalogue raisonné. Hij ging echter systematischer te werk dan zijn voorgangers. Zo maakte hij gebruik van een kaartenbaksysteem en streefde hij ernaar om zoveel mogelijk schilderijen met eigen ogen te aanschouwen. Hij reisde hiervoor door heel Europa en ging zelfs naar de Verenigde Staten.
- globaal de verschillen kunnen aangeven tussen de beschrijving van Rembrandts oeuvre die voor de tweede wereldoorlog gepubliceerd werden met die van later tijd
- kunnen verklaren waarom Horst Gerson een 'iconoclast' werd genoemd.
Abraham Bredius zou zich met zijn Rembrandt: schilderijen uit 1935 niet veel gelegen laten liggen aan Martins kritiek, maar na de tweede wereldoorlog, zouden Kurt Bauch (1966) en Horst Gerson (1968) zich wel in meer of mindere mate gaan verantwoorden. Zij begonnen er ook mee om het inmiddels flink opgezwollen oeuvre te reduceren en waren er niet meer, zoals hun voorgangers, opgericht om 'nieuw' werk van de meester te vinden en toe te schrijven.
Op de eerste plaats was er geen duidelijk omschreven methodiek, zoals Wilhelm Martin al had vastgesteld (1921-1923). Hij stelde voor om voortaan stap voor stap te werk te gaan, maar we weten nu ook, dat de door hem voorgestelde vragen, die de kunsthistoricus zich zou moeten stellen, niet onproblematisch zijn. Daarnaast werden de toe- en afschrijvingen door de heren niet of nauwelijks verantwoord. Bredius vond zelfs, dat de foto's in zijn monografie over Rembrandt maar voor zichzelf moesten spreken. In zijn Rembrandt paintings uit 1968 gaf de Groningse hoogleraar Horst Gerson wel volwaardige teksten ter inleiding en als toelichting op de door hem uitverkoren schilderijen