Het is één ding om in een dode wereld te sterven en, metaforisch gesproken, je botten te laten vergaan in een woestijn die slechts door een stervende ster wordt verlicht. Iets anders is het om te sterven in de werkelijke wereld, die bruist van het leven, van daadkracht buiten onszelf, van talloze mogelijkheden op zijn minst. Voor degene onder ons, en dat is waarschijnlijk bijna iedereen, die – met of zonder drugs of religie – wel eens een glimp van dit bezielde universum heeft opgevangen, is de dood geen angstaanjagende sprong in het duister, maar eerder een omhelzing van het doorgaande leven. Op zijn sterfbed in 1956 schreef Bertolt Brecht nog een laatste gedicht:
Merel in Nederlandsche vogelen (1770) |
Toen ik in mijn witte kamer in de Charité
Tegen de ochtend wakker werd
En een merel hoorde zingen, begreep ik
Het beter. Ik was al een tijd
Niet bang meer voor de dood. Want er kan
Niets meer met me aan de hand zijn
Als ik zelf niets ben. Nu
Kon ik ook genieten
Van het gezang van iedere merel na mij.
Hij ging dood, maar dat was niet erg. De merels zouden blijven zingen."
Het laatste fragment uit 'Oud genoeg om dood te gaan' van Barbara Ehrenreih. Ik heb het boek in een hoog tempo gelezen, het boeit, irriteert, maakt nieuwsgierig, zet aan tot overdenken. En is nu erg actueel met het oog op de discussie die gestart is over de mogelijkheden tot niet behandelen bij kwetsbare ouderen.