woensdag 22 januari 2020

Eline Vere

Else Mauhs in de toneelbewerking
van Eline Vere uit 1919.

Beeld Louis Couperus Museum
Eline Vere van Louis Couperus heb ik als tiener gelezen voor mijn lijst. Toen vond ik het erg mooi. Nu een snelle hernieuwde kennismaking als hoorspel van ruim drie uur. En weer vind ik het prachtig.
In de NRC-recensie van 27 januari 2006 wordt deze productie van de Hoorspelfabriek te beknopt gevonden:

Op de cd [de download] vormen de dialogen het enige onderdeel van de roman dat min of meer onverkort is gehandhaafd en dat blijkt niet voldoende. Weg zijn alle nuanceringen, want zelfs de beste actrice slaagt er niet in om Couperus' inkijkjes in de ziel door middel van slechts een zucht weer te geven. Wat er voor in de plaats komt is decor, auditieve couleur locale: de juiste muziek op de juiste plek, een dichtslaande deur en het geluid van regen. En dat in de plaats van motiveringen van het plot, zoals dat gaat in hoorspelen.


Boekomslag ontworpen door
L.W.R. Wenckebach (1860-1937), 1898.
Die nadelen ervaar ik beslist niet, zeker niet met een achtergrondartikel hier en daar.
Margriet Slippens geeft bijvoorbeeld een erg leuke aanvulling in haar artikel 

In de literatuur wordt het interieur vaak gebruikt om de karaktereigenschappen van de personages te benadrukken. Dit is ook het geval in Eline Vere, geschreven door Louis Couperus, waar tal van voorbeelden gevonden kunnen worden.

Eline woont zoals gezegd bij haar zus en zwager in. Zij bewonen een huis aan het Nassauplein in Den Haag. Eline heeft hier twee zelf ingerichte kamers tot haar beschikking: een boudoir en aansluitend een slaapkamer. Deze worden gescheiden door een portière. Haar boudoir wordt door Couperus beschreven als bont en vol, een artistieke weelde, een gewilde wanorde en oriëntalistisch aandoend. In het boudoir stond haar piano schuin in de hoek en:
“Een kleine schrijftafel was overladen met tallooze kleine voorwerpen van weelde. Beelden, platen, veêren, palmen vulden alle hoeken. De roze marmeren schoorsteen was bekroond met een Venetiaansch spiegeltje, door roode koorden en kwasten als opgebeurd. Een Amor en Psyche, naar Canova, in biscuit vormde daar een groep van een, zich overgevende, ontsluierde jonkvrouw en een minzieken, gevleugelden god.” – p. 32.